Ga verder naar de inhoud
Rapporten

50-plussers op en langs de arbeidsmarkt

20 dec. 2002 — M. Tielens

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2002, hoofdstuk 19.

Samenvatting

Vier op tien van de 50- tot 64-jarigen in Vlaanderen werkt. De rest van deze ‘zilvervloot’ is niet (meer) beroepsactief, op een kleine groep werkzoekenden na. De meerderheid van de niet-beroepsactieven is (vervroegd) gepensioneerd of verricht huishoudelijke arbeid. De anderen zijn arbeidsongeschikt of hebben de arbeidsmarkt verlaten via een stelsel van vervroegde uittrede.

Het aandeel bruggepensioneerden loopt de laatste jaren terug, terwijl het aandeel oudere werklozen die vrijgesteld zijn van inschrijving als werkzoekende toeneemt. Samen beschouwd blijft het aandeel 50-plussers dat de arbeidsmarkt verlaat via een van deze stelsels van vervroegde uittrede al een aantal jaren constant. Meer en meer 50-plussers maken bovendien gebruik van het stelsel van de loopbaanonderbreking of het tijdskrediet om de loopbaan geleidelijk af te bouwen: ouderen in loopbaanonderbreking kiezen eerder voor een vermindering van de prestaties dan voor een volledige onderbreking.

Indien de mogelijkheden er zijn zoeken vele ouderen dus op een of andere manier een uitweg uit de arbeidsmarkt, hetzij gedeeltelijk, hetzij volledig, vooraleer ze de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Niet-beroepsactieve ouderen die (opnieuw) de arbeidsmarkt betreden zijn eerder zeldzaam. Eens uit de arbeidsmarkt verdwenen komt men niet meer terug.(1)


(1) Dit hoofdstuk is gebaseerd op een paper gepresenteerd op het derde Vlaams-Nederlandse arbeidsmarktcongres over ‘diversiteit in levenslopen’ (Tielens, 2002a).

Methodologie

1. Samenstelling van de bevolking tussen 50 en 64 jaar

De tabel 19.1 is gebaseerd op verschillende bronnen. Het aantal werkenden, de (vervroegd) gepensioneerden, de arbeidsongeschikten en de personen in het huishouden zijn afkomstig van de NIS Enquête naar Arbeidskrachten; de werkzoekenden zijn afkomstig van de VDAB en de gegevens over vrijgestelde oudere werklozen, brugpensioen en loopbaanonderbreking zijn afkomstig van de RVA; het aantal personen (55-plussers) uit het onderwijs die op ‘terbeschikkingstelling’ zijn komt van het departement Onderwijs.

Het gebruik van verschillende bronnen brengt enkele gebreken met zich mee. Het totaal komt immers niet perfect overeen met het bevolkingsaantal op basis van de NIS Bevolkingsstatistieken (1 039 000 Vlaamse ouderen in 2001). Doordat de bronnen niet naadloos op elkaar aansluiten zijn er een aantal overlappingen en tekortkomingen. In de mate van het mogelijke is daar rekening mee gehouden. Zo worden bijvoorbeeld de deeltijdse loopbaanonderbrekers (RVA) ondergebracht bij de werkenden (EAK), de mensen op ‘terbeschikkingstelling’ (departement Onderwijs) bij de (vervroegd) gepensioneerden (EAK).

Belangrijk is het verschil tussen het aantal bruggepensioneerden op basis van de EAK en op basis van de RVA. Volgens de EAK zijn er in Vlaanderen ongeveer 100 300 bruggepensioneerden; dat zijn er 28 700 meer dan in de RVA-statistieken. Gezien wij uitgaan van de administratieve RVA-cijfers ontbreken die 28 700 personen in onze tabel. Het verschil tussen het aantal bruggepensioneerden volgens EAK en RVA ligt voornamelijk aan het feit dat de EAK een enquête is waar de respondenten zichzelf definiëren als bruggepensioneerd dan wel als (vervroegd) gepensioneerd. Vermoedelijk zijn die 28 700 personen (vervroegd) gepensioneerd i.p.v. bruggepensioneerd. In feite zouden we ze kunnen optellen bij de categorie van de (vervroegd) gepensioneerden. Doen we dat, dan krijgen we een totaal van 211 500 (vervroegd) gepensioneerden, of 20,1% van een totaal van 1 052 200 50- tot 64-jarigen in het Vlaams Gewest.

De bedoeling van de tabel is vooral een globaal beeld te geven van de samenstelling van de 50- tot 64-jarigen in het Vlaams Gewest, ondanks de gebreken ten gevolge van het gebruik van diverse bronnen.

2. Conventioneel brugpensioen en vrijstelling voor oudere werklozen

We berekenen het aandeel van de bruggepensioneerden en vrijgestelde oudere werklozen in de totale bevolking tussen 50 en 64 jaar. De cijfers over de totale bevolking zijn afkomstig van de bevolkingsstatistieken van het NIS. De cijfers over het aantal conventioneel bruggepensioneerden en vrijgestelde oudere werklozen in het Vlaams Gewest zijn afkomstig van de RVA. Het betreft jaargemiddelden (= de som van de maandgegevens gedeeld door 12) op basis van budgettaire eenheden (gemiddelden).(1) Voor het aantal bruggepensioneerden betreft het voor de periode vóór 1999 gemiddelden op basis van fysieke aantallen (betalingen).(2) De verdeling van de bruggepensioneerden naar geslacht voor 2001 is een raming op basis van diezelfde verdeling op niveau van het rijk.

3. Loopbaanonderbreking

Het aantal loopbaanonderbrekers is afkomstig van de RVA. Ook hier hanteren we het jaargemiddelde van de budgettaire eenheden (gemiddelden). Het cijfer voor 1995 is het jaargemiddelde van de fysieke aantallen (betalingen). Deze aantallen zetten we af tegen de werkende bevolking op basis van de NIS Enquête naar Arbeidskrachten zodat we het aandeel loopbaanonderbrekers in de werkende bevolking krijgen. Het is echter niet helemaal correct om over ‘aandeel van de werkende bevolking’ te spreken omdat personen die in de NIS EAK antwoorden dat ze langer dan drie maanden in voltijdse loopbaanonderbreking zijn als niet-werkend worden beschouwd in de EAK. Zij maken dus wel deel uit van de teller (loopbaanonderbrekers volgens RVA), maar niet van de noemer (werkenden volgens EAK). Het gaat in Vlaanderen volgens de EAK (niet volgens RVA) om 15 600 personen die langer dan 3 maanden in voltijdse loopbaanonderbreking zijn. Dat is t.o.v. het aantal werkenden, 2,5 miljoen, in de EAK (de noemer) een klein aantal waardoor die noemer niet sterk wordt vertekend en we toch blijven spreken over ‘aandeel’.

In tabel 19.5 hanteren we de leeftijdsgroep 15 tot 49 jaar i.p.v. de 25-49-jarigen omdat we de 15- tot 24-jarigen niet kunnen afbakenen. Zij vormen echter slechts 1,2% van het totaal aantal loopbaanonderbrekers zodat we de 15- tot 49-jarigen de facto gelijk kunnen stellen aan de 25- tot 49-jarigen.

Vanaf 2002 is het stelsel van de loopbaanonderbreking vervangen door het tijdskrediet. Op basis van de RVA Stat Info-publicatie kunnen we het aantal betalingen (fysieke aantallen) in de privé-sector geven voor de eerste acht maanden van 2002.

4. Mobiliteit

Mobiliteit op de arbeidsmarkt wordt gemeten aan de hand van de NIS EAK. Meer bepaald liggen twee vragen aan de basis van de mobiliteitstabellen: “Welke situatie karakteriseert het best het socio-professioneel statuut van M_?” (vraag 81) enerzijds en “Hoofdactiviteit van M_ één jaar voor de enquête?” (respectievelijk vraag 59 voor de niet-werkenden, en vraag 65 voor de personen met een betrekking) anderzijds. Wie tweemaal hetzelfde antwoord geeft, is niet mobiel geweest. Wie een verschillend antwoord geeft op beide vragen, wordt als mobiel beschouwd. Het operationaliseren van mobiliteit via een dergelijke retrospectieve vraag heeft als nadeel dat mobiliteit op de arbeidsmarkt onderschat wordt, in het bijzonder ten gevolge van een herinneringseffect, en van het niet meerekenen van tussentijdse mobiliteit.

We berekenen drie indicatoren:

Mobiliteitsgraad: aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd (exclusief studenten) in jaar t-1 dat zich in jaar t in een ander arbeidsmarktsegment of in een andere job bevindt dan in jaar t-1. We onderscheiden vier segmenten: het werkende, het werkzoekende, het niet-beroepsactieve en het onderwijssegment)

Arbeidsmarktmobiliteitsgraad: aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd (exclusief studenten) in jaar t-1 dat zich in jaar t in een ander arbeidsmarktsegment bevindt dan in jaar t-1

Jobmobiliteitsgraad: aandeel van de werkende bevolking op arbeidsleeftijd in jaar t-1 dat zich in jaar t in een andere job bevindt dan in jaar t-1

Belangrijk is dat we in deze analyses enkel de personen opnemen die reeds de stap naar de arbeidsmarkt hebben gezet. Daarom nemen we bij de 15- tot 24-jarigen de personen die in 2000 studeerden niet op. We gaan ervan uit dat dit de mensen zijn die in 2000 nog in hun initiële opleiding zaten (studenten) en dus niet relevant zijn voor het bestuderen van mobiliteit op de arbeidsmarkt. Helemaal correct is dit niet gezien er mensen zijn die bijvoorbeeld in 1998 de stap naar de arbeidsmarkt hebben gezet, maar in 1999 opnieuw een twee jaar durende studie aanvatten. We veronderstellen dat het hier om een zeer klein aantal gaat.


(1) Het gemiddeld aantal is gelijk aan het aantal vergoede dagen gedeeld door het aantal vergoedbare dagen (= alle dagen van de maand, uitgezonderd de zondagen) in de loop van de beschouwde maand.

(2) De fysieke eenheden geven het aantal betaaldossiers dat in de loop van de beschouwde maand werd ingediend.