Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Brussel, heen en terug

20 dec. 2004 — M. Tielens

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2004, hoofdstuk 19.

Samenvatting

Zowat een op vijf van de werkende Vlamingen werkt in een andere provincie dan de eigen woonplaats. Hooggeschoolden pendelen dubbel zo veel als laaggeschoolden. Inwoners van provincies met een beperkte werkgelegenheid pendelen vaker naar andere regio’s dan inwoners van provincies met een groter jobaanbod. In Vlaanderen ligt het aandeel pendelaars in de werkende bevolking vooral hoog in de provincies Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen. Brussel is veruit de meest populaire bestemming voor de pendelaars. Pendel tussen Vlaanderen en Wallonië is bijzonder beperkt. Brussel buiten beschouwing gelaten, is Antwerpen de enige provincie die meer pendelaars verwelkomt dan uitzwaait. Alle andere provincies hebben een negatief pendelsaldo. Het resultaat is dat Vlaanderen netto zowat 100 000 hooggeschoolden uitstuurt naar de Brusselse – en in mindere mate de Waalse – arbeidsmarkt.

Methodologie

Op basis van de Enquête naar Arbeidskrachten (EAK) kennen we voor de werkende bevolking zowel de provincie van de woonplaats als de provincie van de lokale vestiging (inclusief buitenland) waar de respondent werkt. Onder interprovinciale pendelaars verstaan we diegenen die werken in een andere provincie dan de woonplaats of in het buitenland. Onder intergewestelijke pendelaars verstaan we diegenen die werken in een ander gewest dan de woonplaats of in het buitenland.

Op basis van deze gegevens berekenen we de indicator pendelintensiteit. De interprovinciale pendelintensiteit geeft per provincie of per gewest weer welk aandeel van de werkende inwoners in een andere provincie dan de woonplaats of het buitenland werkt. We kunnen dus zowel voor elke provincie als voor elk gewest een interprovinciale pendelintensiteit berekenen. Voor het Vlaamse Gewest betekent een interprovinciale pendelintensiteit dan het aandeel werkende inwoners van het Vlaamse Gewest dat in een andere provincie werkt dan de woonplaats of in het buitenland. Dus ook een Antwerpenaar die in Limburg werkt valt hieronder. Dat is niet het geval wanneer we de intergewestelijke pendelintensiteit berekenen. Hier houden we enkel rekening met de werkenden die in het buitenland of in een ander gewest werken dan waar ze wonen. Voor het Vlaams Gewest bijvoorbeeld houden we dan enkel rekening met de werkende inwoners van het Vlaams Gewest die in het Brussels Gewest, het Waals Gewest of het buitenland werken.

In ‘3. Wie pendelt waarheen?’ belichten we per provincie de plaats waar de pendelaars gaan werken. Voor West-Vlaanderen kijken we dan bijvoorbeeld naar alle werkende inwoners van West-Vlaanderen die in een andere provincie of het buitenland werken en we verdelen deze personen naar de provincie van bestemming.

Wanneer we het pendelsaldo berekenen houden we geen rekening met de werkenden die in het buitenland werken, enkel met de uitgaande pendel naar een andere provincie in België. Dat doen we omdat we ook geen gegevens hebben over de inkomende pendel vanuit het buitenland, gezien in de EAK enkel de inwoners van België worden bevraagd. Iemand die in Nederland woont en in België werkt zit niet in de data. Voor de volledigheid is in figuur 21.2 de uitgaande pendel naar het buitenland met stippellijnen aangegeven, maar daar wordt dus geen rekening mee gehouden bij het berekenen van het saldo van inkomende en uitgaande pendel.

De werkgelegenheidsgraad geeft het aantal jobs per 100 inwoners weer voor de betrokken provincie of regio.