Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Creativiteit en solidariteit, meer dan ooit nodig. Uitdagingen voor het toekomstig werkgelegenheidsbeleid

01 jul. 2003 — W. Herremans - M. Tielens - S. Van Gils

Beschrijving

In de formatiegesprekken is overeengekomen dat er in het najaar samen met de sociale partners een werkgelegenheidsconferentie wordt georganiseerd. Ook Vlaanderen roept op initiatief van de Vlaams Minister van Werkgelegenheid en Toerisme de sociale partners rond de tafel. Het Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming - Draaischijf voor Arbeidsmarktinformatie - biedt deze gesprekspartners een nota aan waarin de pijnpunten van de arbeidsmarkt worden aangereikt en uitgediept. België en Vlaanderen staan centraal in deze nota, maar de analyse geldt ook en a fortiori voor de Waalse en Brusselse arbeidsmarkt.

Het bijeenroepen van deze werkgelegenheidsconferenties doet terugdenken aan de jaren ’80, waarin zulke bijeenkomsten schering en inslag waren. Wie onze analyse leest, zal misschien een déjà lu effect krijgen: de pijnpunten zijn immers reeds langer gekend, ze zijn als het ware de ‘watermerken’ van onze arbeidsmarkt. In onze analyse brengen we bovendien een middellange-termijn-terugblik (1997-2002), waardoor nog eens extra beklemtoond wordt dat er inderdaad creativiteit nodig zal zijn om eindelijk dé oplossing voor het wegwerken van deze watermerken aan te brengen. Daarbij zal de solidariteit niet uit het oog mogen verloren worden, niet alle inwoners hebben immers evenveel kansen op een duurzame integratie op de arbeidsmarkt.

De werkgelegenheidsdynamiek is de centrale as van de arbeidsmarkt die fluctuaties in het niveau van de werkzaamheid en de werkloosheid aanstuurt. De werkzaamheid of het aantal inwoners dat werkt, zal maar toenemen als er voldoende jobs gecreëerd worden om extra mensen aan het werk te zetten. De werkloosheid zal bovendien maar dalen als de jobcreatie groter is dan het totale aanbod van (nieuwe) werkzoekende mensen. Niet voor niets lijkt de centrale uitdaging voor het toekomstige bewind zich te focussen op de creatie van nieuwe jobs, een noodzakelijke voorwaarde om de werkzaamheidsgraad op te krikken en de werkloosheid in te dammen.

Een blik op het nabije verleden leert ons dat de conjunctuur of de globale toestand van de economie de belangrijkste smeerolie levert om de as draaiende te houden. Tijdens de economische piekperiode van het einde van de jaren ‘90 draaide de arbeidsmarkt op volle toeren, halfweg 2001 werd een voorlopig hoogtepunt bereikt met in totaal meer dan 4,15 miljoen jobs. De vraag naar arbeidskrachten was voldoende groot om heel wat nieuwe werknemers aan te trekken waardoor de Belgische werkzaamheidsgraad toenam tot 60%. Ook de arbeidsreserve werd aangesproken zodat de officiële werkloosheid op z’n laagst kwam te liggen in juni 2001.

Na deze piek volgde een keerpunt en de vertraging van de wereldhandel die zich in 2001 inzette, trof ook de Belgische economie. Bovendien werd de malaise nog versterkt door de terroristische aanslagen van 11 september. De impact van deze woelige gebeurtenissen liet zich zeer sterk voelen in de binnenlandse werkgelegenheid. Het sluimerend jobverlies in de industrie sinds het begin van 2001 werd aangevuld met een sterke terugval van het aantal jobs in de uitzendsector en met de impact van o.a. het Sabena-faillissement. Tot op vandaag blijken enkel de publieke diensten immuun te zijn voor de conjunctuuromslag en nog in staat om nieuwe jobs te creëren.

De werkgelegenheidsdynamiek viel stil, heel wat mensen verloren hun job doordat ze ontslagen werden of doordat hun tijdelijk contract niet verlengd werd. Zij kwamen in de werkloosheid terecht, waardoor we in 2001 en 2002 de kortdurige werkloosheid zagen stijgen. Verontrustend is ook dat vanaf de tweede helft van 2002 en begin 2003 eveneens de langdurige werkloosheid terug toeneemt. Mensen vinden geen (nieuwe) job, blijven in de werkloosheid en lopen het risico verstrikt te raken in een vicieuze cirkel van verouderde kennis, een gebrek aan ervaring en eventuele demotivatie. Met andere woorden, de conjuncturele (korte) werkloosheid buigt om in opnieuw meer structurele (lange) werkloosheid.

Pluizen we de toestand op de arbeidsmarkt nog wat verder uit, dan komen we tot de vaststelling dat niet iedereen in dezelfde mate aan bod komt. Bepaalde groepen nemen sowieso een zwakkere positie in op de arbeidsmarkt en lopen een groter risico om als eerste het slachtoffer te worden van een vertraagde groei. Zo zullen jongeren al snel achteruitgeschoven worden in het voordeel van werkzoekenden met (meer) ervaring. Aangezien zij vaak in een tijdelijk job terecht komen, lopen zij ook het grootste risico om geen contractverlenging te krijgen. Voor ouderen loert het brugpensioen om de hoek. Het stelsel van brugpensioen, dat in de huidige periode van laagconjunctuur lijkt te herleven, wordt nog steeds aangewend om bij herstructureringen naakte ontslagen te vermijden. Ook laaggeschoolden en inwoners met een vreemde nationaliteit zijn slechts in beperkte mate aan het werk en steeds oververtegenwoordigd in de werkloosheid. Niets wijst er bovendien op dat deze groepen bij een eventueel herstel van de economie snel zullen aansluiten. Bij een afroming van de arbeidsreserve zijn het immers de ‘sterkste’ arbeidskrachten die als eerste de weg naar een job zullen vinden. Het risico op langdurige werkloosheid stelt zich voor deze doelgroepen dan ook extra scherp. Creativiteit en solidariteit zullen nodig zijn om te zorgen dat deze risicogroepen de gelijke behandeling krijgen waar ze recht op hebben.

In de formateursnota wordt onder meer een belangrijk tewerkstellingseffect verwacht van een nieuwe formule van tijdsparen en van het stimuleren van deeltijdwerk. Twee maatregelen die een herverdeling van de arbeid moeten opleveren, zodat meer mensen aan het werk kunnen. Bovendien worden deze stelsels aangegrepen om arbeid, gezin en vrije tijd beter op mekaar af te stemmen en zodoende rekent men erop dat mensen hun loopbaan verlengen. Volgens recent onderzoek zouden mensen die hun loopbaan onderbroken hebben of deeltijds aan de slag zijn op het einde van hun carrière ook effectief langer aan het werk blijven. Keerzijde is wel dat de Belgische werknemer vooralsnog vrij weinig beweegt op en rond de arbeidsmarkt. De cijfers over loopbaanonderbreking/tijdskrediet en deeltijdarbeid geven echter wel aan dat er een groeiende vraag is naar soepele tijdsarrangementen en uittrede/uitgroeimogelijkheden.