Ga verder naar de inhoud
Rapporten Copublicatie

De Belgische banenstructuur: kwantitatieve en kwalitatieve verschuivingen en hun impact op werkenden

04 mei 2012 — M. Goos - A. Salomons

Beschrijving

Hoe verandert de Belgische banenstructuur op langere termijn, en waar wordt dit door gedreven? Zijn er belangrijke verschillen in job creatie en destructie tussen de Belgische gewesten, en tussen de Vlaamse provincies? Welke impact heeft dit alles op de inkomensongelijkheid, en in het algemeen op de kwaliteit van de banen van Belgische werkenden? Welke groepen werkenden bevinden zich in een voordelige positie, en welke groepen worden benadeeld door de veranderingen in de banenstructuur? Het doel van dit rapport is om deze vragen te beantwoorden aan de hand van economische analyses. Hierbij worden methodologische overwegingen intuïtief uiteengezet alsmede de beperkingen van de studie besproken.

De indeling van dit rapport is als volgt. Hoofdstuk I geeft een inleiding tot de relevante literatuur, waarna Hoofdstuk II de kwantitatieve veranderingen in de banenstructuur in Vlaanderen en België in kaart brengt en daarvoor economische verklaringen biedt. Hieruit blijkt dat niet enkel hoogbetaalde professionele banen op lange termijn in belang toenemen, maar dat een aantal laagbetaalde dienstenbanen ook een toenemend tewerkstellingsaandeel kent: we concluderen dat dit patroon in de meeste ontwikkelde landen kan worden waargenomen, en dat België hierop geen uitzondering vormt. Dit fenomeen, tewerkstellings-polarisatie geheten, kan in grote mate worden verklaard door een vooruitschrijdende technologie die werkenden in bepaalde taken betere kan vervangen dan in andere. Ook internationale uitbesteding speelt een rol, hoewel deze beduidend kleiner is.

Deze analyse wordt in het derde hoofdstuk gecomplementeerd met een overzicht van job creatie en job destructie opgesplitst naar de drie gewesten, alsook binnen het Vlaamse gewest op provincie-niveau. Dit vult de analyse in Hoofdstuk II op een tweetal manieren aan. Ten eerste omdat de totale tewerkstellingsverandering immers het netto resultaat is van job creatie en job destructie: onder een gegeven tewerkstellingsverandering kan een grote of juist kleine turbulentie (de som van job creatie en destructie) schuilgaan. Een belangrijke bevinding uit Hoofdstuk III is dat turbulentere sectoren belangrijker worden in de Belgische economie. Ten tweede gebruikt dit hoofdstuk een andere gegevensbron, en vormt daardoor een controle op de bevindingen in Hoofdstuk II. Het is dan ook geruststellend dat de bevindingen uit de verschillende datasets met elkaar stroken.

Hoofdstuk IV onderzoekt daarna hoe de gevonden kwantitatieve verschuivingen de kwaliteit van de Belgische baanstructuur beïnvloeden: hierbij wordt de kwaliteit van banen op verschillende manieren gemeten om de verschillende dimensies van de baankwaliteit weer te geven. De kwantitatieve verschuiven blijken wel degelijk van invloed te zijn op de baankwaliteit: ze doen bijvoorbeeld de inkomensongelijkheid toenemen. Hierbij moet worden gezegd dat het gemiddelde loon wel degelijk toeneemt: oftewel, de absolute baankwaliteit neemt toe. Deze economische groei kan ook in belangrijke mate aan technologische verandering worden toegeschreven: het is daarom van belang te onderstrepen dat de focus van dit rapport op de relatieve veranderingen ligt, met andere woorden, we onderzoeken de verdelings-gevolgen van deze evoluties.

Ten slotte onderzoekt het vijfde en laatste hoofdstuk de impact van de verschuivingen in de banenstructuur voor verschillende groepen werkenden, en kansengroepen in het bijzonder. Hierbij wordt niet enkel gekeken naar de evoluties op lange termijn maar ook naar conjuncturele invloeden. Alles samennemend blijkt dat vrouwen, hoogopgeleiden en werkenden van beroepsleeftijd in het voordeel zijn ten opzichte van mannen, lager- en gemiddeld opgeleiden en jongere en oudere werkenden. Tussen de kwetsbaarheid van de beroepen van allochtonen en autochtonen is er gemiddeld genomen niet veel verschil, maar dat is het resultaat van elkaar opheffende effecten voor werkenden van verschillende opleidingsniveaus: hoogopgeleide allochtonen zijn in het nadeel ten opzichte van hoogopgeleide autochtonen, terwijl het omgekeerde het geval is voor gemiddeld en laaggeschoolde allochtonen en autochtonen.

Referentie

Goos, M., & Salomons, A. (2012). De Belgische banenstructuur: kwantitatieve en kwalitatieve verschuivingen en hun impact op werkenden (WSE Report 4-2012). Leuven: Steunpunt Werk en Sociale Economie.