Ga verder naar de inhoud
Rapporten

De ene job herbergt de andere

20 dec. 2005 — C. Vermandere

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2005, hoofdstuk 5.

Samenvatting

1. De jobgroei groeit

De recentste werkgelegenheidscijfers laten ons toe om voorzichtig optimistisch te zijn over de vraagkant van de Vlaamse arbeidsmarkt. Naarmate het jaar 2004 vorderde, kwamen er steeds meer jobs bij. De werkgelegenheidsgroei werd gestuwd door de dienstensectoren, met name de zakelijke diensten en de social profit. De invoering van de dienstencheques heeft haar doel niet gemist, maar zelfs zonder deze dienstenjobs kende de werkgelegenheid in deze sectoren een fikse groeistoot. Ook de industrie liet zich niet onbetuigd en kon de gekende trend van jobverlies kwartaal na kwartaal beperken.

De positieve klanken over de secundaire tak van onze werkgelegenheid worden ondersteund wanneer blijkt hoeveel jobs uit de niet-industriële sectoren hun bestaan aan de industrie te danken hebben. Verdelen we de werkgelegenheid niet, zoals gewoonlijk, volgens de sector waar het werk wordt uitgevoerd maar wel volgens de sector die aan de basis ligt van de job, dan neemt het belang van de industrie in de Vlaamse werkgelegenheid toe van 26% naar 32%. Omgekeerd blijken de commerciële diensten niet langer de grootste hoofdsector met 41% van alle jobs, maar een sector van dezelfde omvang als de industrie, met 34% van de jobs. Dit bevestigt dat de jaar op jaar afkalvende werkgelegenheid in de industrie lang niet allemaal verloren gegane jobs zijn. De trend van industriële bedrijven om zich terug te plooien op hun kernactiviteit en de nevenactiviteiten uit te besteden aan dienstverlenende bedrijven, leidt per saldo niet tot een verlies aan jobs in onze economie maar is vaak niet meer dan een optelsom van jobverlies in de industrie en jobwinst in de dienstensectoren.

2. Het werkgelegenheidsprofiel van de RESOC’s

Dat het jobaanbod in de ene regio meer uitgesproken is dan in de andere regio, is al langer bekend. De verdeling van de werkgelegenheid over de Vlaamse Regionale Economische en Sociale Overlegcomités (RESOC’s) leidt tot geen andere vaststelling. We vinden hoge jobconcentraties op de noord-zuid-as tussen Antwerpen en Brussel. Verspreid over het Vlaamse land zijn er daarnaast nog enkele werkgelegenheidspolen, waarvan Gent, Zuid-West-Vlaanderen en Roeselare-Tielt de belangrijkste zijn.

De meeste RESOC’s zijn ofwel gespecialiseerd in industrie, ofwel in diensten. Gent en Antwerpen zijn de enige RESOC’s die erin slagen een oververtegenwoordiging van industrie te combineren met een oververtegenwoordiging van diensten. Zuid-West-Vlaanderen en Mechelen sluiten hierbij aan, omdat ze een sterke industriële aanwezigheid combineren met een net even sterke vertegenwoordiging van diensten als gemiddeld in Vlaanderen. Het Vlaams Gewest omvat ook drie uitgesproken diensten-RESOC’s (Leuven, Halle-Vilvoorde en Brugge) en drie uitgesproken industrie-RESOC’s (Limburg, Turnhout en Roeselare-Tielt). Ten slotte zijn er ook een aantal zorgenkindjes, die ondermaats presteren voor zowel diensten als industrie: Oostende en Westhoek in West-Vlaanderen, Dender-Waas, Meetjesland en Zuid-Oost-Vlaanderen in Oost-Vlaanderen.

Methodologie

1.De jobgroei groeit

1.1 De Belgische werkgelegenheid anno 2004

In het eerste kwartaal 2003 is de RSZ overgeschakeld naar de Multifunctionele Aangifte (DMFA). De overgang naar de DMFA had heel wat gevolgen voor de RSZ-statistieken, waaronder niet in het minst een tijdreeksbreuk met de statistische informatie van voor 2003. De opmaak van de (gecentraliseerde) kwartaalstatistieken over de loontrekkende tewerkstelling is ondertussen opnieuw op kruissnelheid. Nadeel van deze gecentraliseerde statistieken is echter dat ze geen geografische indelingen volgens plaats van tewerkstelling toelaten zodat we enkel een beeld hebben van België als geheel.

Tweemaal per jaar (elk 2de en 4de kwartaal) moet op de DMFA-aangifte voor elke werknemer ook het vestigingsnummer bij de Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO) worden vermeld. Dit laat toe om tweemaal per jaar een gedecentraliseerde statistiek op te stellen (waarbij de arbeidsplaatsen worden ingedeeld naar vestigingsplaats en nace-sector van de vestiging waartoe ze behoren). Voor een beeld van de werkgelegenheid in het Vlaams Gewest moeten we ons dus op deze gedecentraliseerde statistiek baseren. De vertraging die de KBO heeft opgelopen in de toekenning van de vestigingsnummers verhindert echter nog steeds een exacte opstelling van de gedecentraliseerde statistiek. Voor het vierde kwartaal van 2003 heeft de RSZ, bij wijze van alternatief voor het KBO-nummer, de NIS-code van de gemeente van de vestiging opgevraagd. Hierdoor is een goede benadering van de gedecentraliseerde statistiek op 31 december 2003 mogelijk.

Om toch een beeld te kunnen schetsen van de evolutie van de werkgelegenheid in 2004, beschrijven we in de eerste paragraaf de evolutie van de Belgische werkgelegenheid, op basis van de gecentraliseerde kwartaalstatistieken. We vertrekken hierbij van het eerst beschikbare kwartaal sinds de overgang naar het nieuwe circuit (1ste kwartaal 2003). Het meest recente kwartaal in de reeks is het 1ste kwartaal van 2005. Op basis van de bijzonderheden die per kwartaal worden vermeld in de RSZ-brochures, werd de reeks gecorrigeerd voor administratieve verschuivingen (fusies, overnames, splitsingen). Onderstaand kader geeft een overzicht van de verschuivingen waarvoor werd gecorrigeerd.

Administratieve verschuivingen in de RSZ-kwartaalaangiftes

2de kwartaal 2003 3200 werknemers van N-O-P-Q-Z naar L-M
2de kwartaal 2003 300 werknemers van C-D-E naar G-H-I
4de kwartaal 2003 450 werknemers van F naar C-D-E
4de kwartaal 2003 330 werknemers van N-O-P-Q-Z naar G-H-I (30), J-K (100) en L-M (200) (omzetting PRIME-contracten)
1ste kwartaal 2004 2000 werknemers extra in N-O-P-Q-Z (fusie van OCMW’s tot VZW)
1ste kwartaal 2004 970 werknemers van N-O-P-Q-Z naar G-H-I (170), A-B-C-D-E-F (50, proportioneel volgens verdeling 2003/4), J-K (450), L-M (300) (omzetting PRIME-contracten)
1ste kwartaal 2004 550 werknemers van F naar C-D-E
2de kwartaal 2004 900 arbeidsplaatsen van C-D-E naar F (280), G-H-I (420) en J-K (200)
3de kwartaal 2004 900 arbeidsplaatsen van C-D-E naar G-H-I
3de kwartaal 2004 1000 arbeidsplaatsen van F naar C-D-E
3de kwartaal 2004 450 arbeidsplaatsen van L-M naar J-K (250) en N-O-P-Q-Z (200)
1ste kwartaal 2005 300 arbeidsplaatsen van G-H-I naar J-K

waarbij
A-B Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
C-D-E Winning van delfstoffen, industrie, productie en distributie van elektriciteit, gas en water
F Bouwnijverheid
G-H-I Groot-en kleinhandel, hotels en restaurants, transport, opslag en communicatie
J-K Financiële instellingen, onroerende goederen, verhuur en diensten aan bedrijven
L-M Openbaar bestuur en onderwijs
N-O-P-Q-Z Gezondheidszorg, maatschappelijke, socio-culturele en persoonlijke diensten, diversen

1.2 De ene job herbergt de andere

Klassieke benadering

De WAV-raming van de werkgelegenheid voor 31 december 2003 is gebaseerd op administratieve bronnen. De totale werkgelegenheid is de som van de loontrekkende en de niet-loontrekkende werkgelegenheid, dit op basis van de bestanden van RSZ, RSZPPO en RSVZ.

De loontrekkende component is gebaseerd op de RSZ-gedecentraliseerde statistiek van 31 december 2003. Deze statistiek omvat, naast de jobs die worden aangegeven bij de RSZ, tevens de jobs die worden aangegeven bij de RSZPPO. De term ‘gedecentraliseerd’ wijst erop dat de jobs geografisch worden ingedeeld volgens hun plaats van tewerkstelling (en niet volgens woonplaats van de werknemer) en dat de indeling naar activiteitssector gebeurt op basis van de activiteit van de vestigingsplaats van de tewerkstelling (en niet volgens hoofdactiviteit van de onderneming).

De zelfstandige component is gebaseerd op de RSVZ-statistiek van 31 december 2003 en omvat zowel de zelfstandigen in hoofdberoep als de helpers in hoofdberoep. De geografische verdeling gebeurt op basis van de woonplaats van de zelfstandige, de indeling naar activiteitssector gebeurt op basis van de RSVZ-beroepencode. Een aantal zelfstandigen heeft als beroepencode de code ‘bestuurder’ en kan hierdoor enkel naar hoofdactiviteit worden ingedeeld. Deze bestuurders worden per hoofdactiviteit proportioneel over de subactiviteitstakken verdeeld.

De NACE-indeling van de loontrekkende werkgelegenheid en de beroepencodering van de niet-loontrekkende werkgelegenheid worden omgezet naar de WAV-sectorindeling, met vier hoofdsectoren en 46 WAV-sectoren. U vindt de omzettingstabel onder publicaties, via type, methodologie.

Oorsprongsbenadering

Om van de klassieke benadering van de werkgelegenheid over te gaan naar de oorsprongsbenadering, werd gebruik gemaakt van de input-outputtabellen (IO-tabellen) van het Federaal Planbureau. IO-analyse wil de onderlinge verbanden tussen de verschillende activiteitensectoren in kaart brengen. Bedoeling is dat het effect van een verandering in de economische activiteit van een sector op de activiteit in de andere sectoren kan gemeten worden.

IO-analyse handelt in eerste instantie over productie (output) en stromen van goederen en diensten tussen de sectoren. Als de output in een sector naar omhoog gaat, heeft dit dan gevolgen voor de output in de andere sectoren en in welke mate? Om werkgelegenheidseffecten te meten, is een extra tussenstap vereist: van elke bedrijfstak wordt de arbeidsintensiteit bepaald: het aantal werkenden in die sector in verhouding tot de output van die sector. Een bedrijfstak kan bijvoorbeeld een arbeidsintensiteit hebben van 40 werkenden per miljoen euro output. Een toename van de output met 1 miljoen euro creëert dan, bij ongewijzigde arbeidsintensiteit, plaats voor 40 extra werkenden.

Via aanbod- en gebruikstabellen (AGT-tabellen) en IO-tabellen wordt nagegaan hoeveel output elke sector creëert bij de andere sectoren. Aan de hand van de arbeidsintensiteit van de sectoren kan de gecreëerde output worden omgezet in gecumuleerde tewerkstellingstabellen, die de naast de klassieke ook de oorsprongbenadering weergeven. Omdat AGT-tabellen en IO-tabellen gebaseerd zijn op de nationale rekeningen, is dergelijke informatie enkel op nationaal niveau beschikbaar. Door de (procentuele) gecumuleerde tewerkstellingstabel toe te passen op de WAV-raming voor het Vlaams Gewest, komen we wel tot een benaderend beeld van de verdeling van de werkgelegenheid volgens sector van oorsprong.

Eerst hebben we de IO-tabel omgezet van NACE-sectoren naar WAV-sectoren. De meest gedetailleerde versie van de tabel kruist 60 sectoren (NACE 2 digit), waardoor we enkele samennemingen van WAV-sectoren hebben moeten doorvoeren:

s5 (meubelindustrie) bij s18 (overige industrie) (uitzondering: bij de zelfstandigen wordt s5 bij s6 (houtindustrie) geteld)
t12 (selectie en terbeschikkingstelling van personeel) en t13 (industriële reiniging) bij t11 (advies en bijstand aan ondernemingen)
q2 (justitie en defensie) en q3 (verplichte sociale verzekering) bij q1 (openbaar bestuur)
q6 (maatschappelijke dienstverlening) bij q5 (ziekenhuizen en gezondheidszorg)

2. Het werkgelegenheidsprofiel van de RESOC’s

De geografische afbakening van de RESOC’s vindt u onder publicaties, via type, methodologie.

De loontrekkende werkgelegenheid in de RESOC’s is gebaseerd op de RSZ-gedecentraliseerde statistiek van 31 december 2003. Deze statistiek omvat, naast de jobs die worden aangegeven bij de RSZ, tevens de jobs die worden aangegeven bij de RSZPPO. De term ‘gedecentraliseerd’ wijst erop dat de jobs geografisch worden ingedeeld volgens hun plaats van tewerkstelling (en niet volgens woonplaats van de werknemer) en dat de indeling naar activiteitssector gebeurt op basis van de activiteit van de vestigingsplaats van de tewerkstelling (en niet volgens hoofdactiviteit van de onderneming).

De NACE-indeling van de loontrekkende werkgelegenheid wordt omgezet naar de WAV-sectorindeling, met vier hoofdsectoren en 46 WAV-sectoren. De omzettingstabel die hierbij gehanteerd wordt vindt u bij publicaties, via type, methodologie.

Hierboven werd al aangehaald dat een aantal zelfstandigen bij het RSVZ het statuut ‘bestuurder van vennootschap’ hebben, en hierdoor slechts bij benadering te verdelen zijn over de subsectoren in de WAV-sectorindeling. Daarom werd ervoor geopteerd deze verdeling enkel te maken voor het Vlaams Gewest als geheel, en niet voor de RESOC’s afzonderlijk. Deze paragraaf betreft bijgevolg enkel de loontrekkende component.

Aanwezigheidsindex van een sector =
(Aantal loontrekkende jobs in de RESOC in de sector/ bevolking op arbeidsleeftijd in de RESOC) / (Aantal loontrekkende jobs in het Vlaams Gewest in de sector/bevolking op arbeidsleeftijd in het Vlaams Gewest)

De figuur geeft de aanwezigheidsindex van de industrie en de diensten weer. De industrie is hierbij afgebakend als de secundaire sector (S), de diensten als de som van de tertiaire en de quartaire sector (T+Q).