Ga verder naar de inhoud
Rapporten

De triatlon secundair onderwijs, hoger onderwijs, arbeidsmarkt

20 dec. 2004 — B. Dessein

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2004, hoofdstuk 9.

Samenvatting

In dit hoofdstuk wordt het secundair en hoger onderwijs bestudeerd als aanloop naar de arbeidsmarkt. Immers, de keuzes die jongeren maken tijdens hun schoolloopbaan kunnen een stempel zetten op de latere arbeidsmarktpositie. Handel, mechanica-elektriciteit en personenzorg zijn de drie meest gekozen studiegebieden in het technisch en beroepssecundair onderwijs. Wanneer jongeren uit deze studiegebieden onmiddellijk de sprong naar de arbeidsmarkt wagen, zijn de kansen op succes evenwel niet gelijk, zo blijkt in dit hoofdstuk.

De meeste jongeren uit het algemeen secundair onderwijs studeren verder. Indien zij dit niet doen, is het risico groot dat ze lang in het werklozencircuit blijven. Van de jongeren die de run verder zetten in het hoger onderwijs, kiest het grootste aantal voor de piste van het hoger onderwijs van één cyclus, waarbij handelswetenschappen en bedrijfskunde en onderwijs de meest gevolgde richtingen zijn. Jongeren met een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus hebben bovendien het kleinste risico om een jaar na afstuderen nog werkloos te zijn. Maar ook jongeren met een diploma hoger onderwijs van twee cycli of een universitair dipoma scoren goed. Wel dient opgemerkt dat er binnen het hoger onderwijs onderling nog veel verschillen zijn en dat de studiekeuze sterk bepalend is voor een al dan niet vlotte intrede op de arbeidsmarkt.

Tot slot zijn er de ongekwalificeerde jongeren, die geen diploma secundair onderwijs hebben. Een vlotte doorstroming naar de arbeidsmarkt is voor deze jongeren geen evidentie. De ongekwalificeerde uitstroom bij meisjes ligt een stuk lager dan bij jongens.

Methodologie

1. Databestand van het Departement Onderwijs en de VDAB

De gegevensbestanden die in dit hoofdstuk verwerkt worden, zijn afkomstig van het Departement Onderwijs en van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB).

Op basis van de bestanden van het Departement Onderwijs konden we een top vijf samenstellen van de studiegebieden en ‑richtingen van de derde en vierde graad van het voltijds secundair onderwijs (tabel 9.1) en het aantal studenten in het hoger onderwijs naar studiegebied weergeven (figuur 9.1). Het gaat telkens om het aantal leerlingen op 1 februari in het betrokken schooljaar en studiegebied of ‑richting.
Vanaf de tweede graad van het secundair onderwijs zijn er vier onderwijsvormen: ASO, TSO, KSO en BSO. Deze onderwijsvormen zijn verder onderverdeeld in studiegebieden, waarbinnen een leerling kan kiezen voor een bepaalde studierichting. Vooral het BSO en TSO bestaan uit een wirwar van studierichtingen, bij het ASO is dit eerder beperkt. Het BSO telt bijvoorbeeld ongeveer 130 studierichtingen, het ASO daarentegen slechts 18. Voor het ASO hebben we deze 18 studierichtingen gerangschikt, voor het BSO en TSO zijn de 21 respectievelijk 24 studiegebieden geordend. Ook het hoger onderwijs ‑ namelijk het hoger onderwijs van één cyclus, het hoger onderwijs van twee cycli en het universitair onderwijs ‑ bestaat uit studiegebieden en ‑richtingen. We hebben enkel de studiegebieden opgenomen die ten minste 500 studenten tellen, en deze werden vervolgens geordend.

De VDAB heeft reeds een lange traditie opgebouwd wat betreft de studie van de Vlaamse schoolverlaters. In de meest recente editie van de werkzoekende schoolverlaters in Vlaanderen, de 19e longitudinale studie 2002-2003, worden voor het tweede jaar op rij ook cijfers van het Departement Onderwijs geïntegreerd. Dit maakt het mogelijk om een beeld te krijgen van alle jongeren die in 2002 de school verlieten.
Het departement Onderwijs voert ieder jaar op 1 februari een telling uit van het aantal leerlingen en studenten. Voor het bepalen van het aantal schoolverlaters van 2002 wordt de telling van 2002 vergeleken met deze van 2003. Wie in de telling van 2002 voorkomt, maar niet meer in deze van 2003, wordt als schoolverlater beschouwd.
De VDAB houdt eveneens een bestand bij van de schoolverlaters die zich als werkzoekende inschrijven in de periode februari 2002 tot en met januari 2003 (percentage ingeschreven bij de VDAB). Door het departement Onderwijs werd dit VDAB-bestand vergeleken met het Onderwijsbestand. Indien een koppeling kon gemaakt worden, dan werden de VDAB-gegevens verrijkt met Onderwijsgegevens, indien door Onderwijs geregistreerde schoolverlaters niet konden gekoppeld worden, dan werden van deze schoolverlaters enkele gegevens ter beschikking gesteld om verdere analyse mogelijk te maken.
Van alle schoolverlaters die in het VDAB-schoolverlatersbestand voorkomen, wordt nagegaan wie één jaar na het verlaten van de school nog als werkzoekende staat ingeschreven. Dit aantal, vergeleken met het totaal aantal schoolverlaters, beschouwen we als het restpercentage.
Het aantal schoolverlaters, het percentage ingeschreven schoolverlaters bij de VDAB en het restpercentage hebben we berekend voor de middengeschoolden (tabel 9.2) en de hooggeschoolden (tabel 9.3) en de ongekwalificeerden (tabel 9.4).

2. Ongekwalificeerde uitstroom

2.1 Vlaamse indicator

Voor de Vlaamse indicator van de ongekwalificeerde uitstroom, hebben we ons voornamelijk gebaseerd op het Steunpunt Loopbanen doorheen Onderwijs naar arbeidsmarkt (LOA) die recent (2004) twee bijdragen hebben gepubliceerd: ‘Indicatoren van de ongekwalificeerde uitstroom. Een bijdrage tot de discussie en een aantal nieuwe schattingen.’ en ‘De ongekwalificeerde uitstroom - een geactualiseerde schatting.’

Wie op het einde van een bepaald schooljaar niet in het bezit is van een getuigschrift van voltijds hoger secundair onderwijs, wordt als ongekwalificeerd beschouwd. Dit zijn alle leerlingen die op het einde van een bepaald schooljaar geen diploma van secundair onderwijs ASO, KSO of TSO behaalden van de derde graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs of een studiegeschrift van het tweede leerjaar derde graad (voltijds gewoon) BSO. Deze groep hebben we afgezet ten opzicht van de totale uitstroom in dat schooljaar.

Er bestaan nog veel ‘varianten’ op deze definitie, die hoofdzakelijk minder ‘streng’ zijn in de criteria om te bepalen of iemand al dan niet gekwalificeerd is. Hiervoor is het de moeite om net genoemde rapporten te lezen evenals, het rapport ‘Ongekwalificeerd: zonder pasport? Een onderzoek naar de omvang, karakteristieken en aanpak van de ongekwalificeerde uitstroom’ (Douterlunge e.a., 2001).

2.2 Europese indicator

De Europese indicator voor de ongekwalificeerde uitstroom is een indicator die internationale vergelijkingen mogelijk maakt. Voor het Vlaams Gewest werd de ongekwalificeerde uitstroom berekend op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) en wordt gedefinieerd als het aandeel jongeren van 18 tot en met 24 jaar dat maximaal een diploma hoger secundair onderwijs heeft (Q78=1,2,3) én geen opleiding volgde tijdens de referentieperiode van vier weken (Q72=2).
De ongekwalificeerde uitstroom voor de EU-15 werd berekend op basis van Labour Force Survey (LFS) en luidt “Percentage of the population aged 18-24 with at most lower secondary education and not in further education or training”.