Ga verder naar de inhoud
Rapporten

De Vlaamse arbeidsmarkt: trends en verwachtingen

20 dec. 2005 — C. Vermandere

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2005, hoofdstuk 2.

Samenvatting

Nadat de eerste jaren van het nieuwe millennium te lijden hadden onder een kwakkelende economische groei, kan 2004 de banvloek eindelijk doorbreken en komen er voor het eerst sinds het recordjaar 2000 nog eens groeicijfers van meer dan 2% op het scorebord. De Belgische en Vlaamse economie groeien met respectievelijk 2,6% en 2,8%, wat nog een stuk beter is dan de eveneens opverende gemiddelde groei van EU-15 (2,3%). Deze mooie groeiprestaties zijn goed nieuws voor de arbeidsmarkt. Opnieuw geldt dit meer voor de Vlaamse situatie dan voor de Europese. Tijdens de economisch magere periode 2001-2003 schommelde de groei van het aantal werkenden in het Vlaams Gewest rond het nulpunt, of was zelfs negatief. Op Europees niveau nam de groei van het aantal werkenden eveneens sterk af, maar het niveau kon zich handhaven en de groei bleef uit de negatieve cijfers. Wanneer het tij keert in 2004, blijft de reactie op de Vlaamse arbeidsmarkt niet uit en krijgt het aantal werkenden een fikse groeistoot. In Europa daarentegen blijft de groei van het aantal werkenden op een bescheiden niveau. Hiermee belanden we in een vergelijkbaar scenario als tijdens de economische heropleving van 2000. Ook toen kwam de Vlaamse groei van het aantal werkenden in één klap terug hoger uit dan de Europese, ook toen groeide het aantal werkenden in het Vlaams Gewest een jaar eerder een stuk trager dan gemiddeld in Europa.

De economische ontwikkelingen zijn niet de enige externe factor met verregaande implicaties voor het aantal werkenden op de Vlaamse arbeidsmarkt. Demografische veranderingen verlopen trager en zijn dus minder opvallend, maar de gevolgen zijn des te onherroepelijker. Zeker in het Vlaams Gewest hangt de vergrijzing ons als een zwaard van Damocles boven het hoofd. De bevolkingsvooruitzichten tonen het duidelijk aan: de bevolking vergrijst, in het Vlaams Gewest zelfs in die mate dat de grijze druk toeneemt van 30 ouderen per 100 personen op arbeidsleeftijd in 2005 tot meer dan 50 in 2035 (Pelfrene, 2005). De vergelijking met een sluipend gif is snel gemaakt. Veroudering is immers niet alleen een zaak van 65-plussers. Ook binnen de bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) eist het proces haar tol. Gelukkig hoeft het zover niet te komen. Dezelfde babyboomgeneratie die nu aan het vergrijzen is, is immers ook de spil van die andere grote maatschappelijke ontwikkeling: de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt. Deze generatie is de eerste van een lange rij generaties met telkens meer vrouwen die buitenshuis gingen werken én zelfs na de geboorte van de kinderen aan de slag bleven. Deze evolutie heeft een opwaarts effect op de vrouwelijke én globale werkzaamheidsgraad in het Vlaams Gewest.

Methodologie

Scenario 1: vergrijzing

We verdelen de bevolking op arbeidsleeftijd in 2004 in 5-jarige leeftijdsklassen (15-19, 20-24, 25-29,…) en berekenen voor elke leeftijdsgroep de werkzaamheidsgraad. Om de 5 jaar is elke leeftijdsgroep volledig verschoven naar de volgende leeftijdsklasse. De groep 20-24-jarigen uit de bevolkingprognoses voor 2009 betreffen dus dezelfde personen als de groep 15-19-jarigen in 2004. Vanaf 2010 zijn de bevolkingsprognoses echter enkel op 5-jarige basis beschikbaar (2010, 2015, 2020,…). Als benadering voor de eerste 5-jarige overgang wordt daarom niet het jaar 2009 maar het jaar 2010 weerhouden.

Om het effect van de veroudering op het aantal werkenden te berekenen, passen we de werkzaamheidsgraden uit 2004 per 5-jarige leeftijdsklasse toe op de bevolkingsprognoses voor de jaren 2010, 2015, 2020 en 2025. We maken dus de (louter theoretische) veronderstelling dat het aandeel werkenden in elke leeftijdsgroep onveranderd blijft tot 2025, en bekomen zo het effect van het verouderen van de bevolking (het doorschuiven van de cohortes naar oudere leeftijdsklassen) op het aantal werkenden in elke leeftijdsgroep. Als we dan voor 2010, 2015, 2020 en 2025 het aantal werkenden uit iedere leeftijdsklasse samentellen en delen door de prognose van de bevolking op arbeidsleeftijd, bekomen we voor die jaren een werkzaamheidsgraad in een scenario dat met geen andere factor rekening houdt dan met veroudering (scenario 1). De evolutie van de afhankelijkheidsgraad volgens scenario 1 bekomen we op analoge wijze: door van de bevolkingsprognoses het aantal werkenden volgens scenario 1 af te trekken, bekomen we het aantal niet-werkenden. De verhouding tussen de niet-werkenden en de werkenden geeft ons de afhankelijkheidsgraad.

Scenario 2: vergrijzing én vervrouwelijking

We willen nagaan hoe de vervrouwelijking het effect van de veroudering op de werkzaamheidsgraad compenseert. We verdelen de bevolking op arbeidsleeftijd in 2004 naar geslacht en 5-jarige leeftijdsklasse. Voor de mannen behouden we scenario 1: een constante werkzaamheidsgraad in elke leeftijdsgroep, waardoor het aantal werkenden enkel verandert door het verschuiven van de bevolking doorheen de leeftijdsklassen.

Voor de vrouwen voegen we in scenario 2 het effect van de toegenomen arbeidsdeelname toe. We doen dit door voor elke 5-jarige leeftijdscohorte het procentuele verschil tussen de werkzaamheidsgraad in 1999 en de werkzaamheidsgraad in 2004 te bevriezen. We maken dus de veronderstelling dat de volgende cohorte tussen 2004 en 2010 dezelfde 5-jaarlijkse evolutie van de werkzaamheidsgraad zal volgen.

Concreet voorbeeld: de werkzaamheidsgraad van de 50-54-jarige vrouwen uit 2004 is met 9,8% (ppn?) gedaald ten opzichte van de 45-49-jarige vrouwen uit 1999. We gaan ervan uit dat ook tussen 2004 en 2010 de overgang van een cohorte 45-49-jarigen naar de leeftijdsklasse van de 50-54-jarigen een neerwaarts effect van 9,8% heeft op de werkzaamheidsgraad, en doen dezelfde oefening ook voor de andere leeftijdsgroepen.

De werkzaamheidsgraad bij de 15-19-jarigen wordt de ganse periode constant verondersteld op het niveau van 2004. Er zijn immers geen werkenden bij de cohorte die in 2010 15-19 jaar zal zijn, dus is er ook geen basis om een procentuele werkzaamheidsevolutie op toe te passen. Bovendien is het aandeel werkenden bij de 15-19-jarige vrouwen zeer beperkt (6,1% in 2004) en geenszins een indicator voor de toekomstige werkzaamheidsgraad van deze groep. Voor deze leeftijdsgroep worden bijgevolg geen prognoses uitgevoerd, er wordt verondersteld dat ze gewoon dezelfde werkzaamheidsgraad aannemen als de cohorte voor hen. Omdat de vervrouwelijking van de arbeidsmarkt in de jongste leeftijdscohortes nauwelijks nog van tel is, brengt deze veronderstelling onze oefening niet in gevaar.

Concreet voorbeeld (zie ook tabel M.2.1 in de cijferbijlage): de werkzaamheidsgraad van de 20-24-jarige vrouwen uit 1999 (51,4%) bedraagt in 2004 (als de cohorte 25-29 jaar is geworden) 81,1%. Dat is een evolutie van +57,8%. Als we de evolutie (+57,8%) toepassen op de werkzaamheid van de 20-24-jarigen in 2004 (52,8%), dan bekomen we een werkzaamheidsgraad voor de 25-29-jarigen in 2010, met name 83,3%. We maken echter geen prognose van de werkzaamheidsgraad voor de cohorte die 25-29-jaar wordt in 2015, omdat het hier gaat om de 15-19-jarigen uit 2004, de groep die we niet wensen te gebruiken voor prognoses. Voor deze groep veronderstellen we dat ze in 2015 dezelfde werkzaamheidsgraad zal hebben als de 25-29-jarigen in 2010 (83,3%).

Om het effect van de veroudering én de vervrouwelijking (scenario 2) op het aantal werkenden te berekenen, passen we de bekomen werkzaamheidsgraden per 5-jarige leeftijdsklasse toe op de bevolkingsprognoses voor de jaren 2010, 2015, 2020 en 2025. Als we dan voor elk van die jaren het aantal werkenden uit iedere leeftijdsklasse samentellen en delen door de prognose van de bevolking op arbeidsleeftijd, bekomen we een werkzaamheidsgraad volgens scenario 2. De prognose voor de afhankelijkheidsgraad bekomen we op analoge wijze: door van de bevolkingsprognoses het aantal werkenden volgens scenario 2 af te trekken, bekomen we het aantal niet-werkenden. De verhouding tussen de niet-werkenden en de werkenden geeft ons de afhankelijkheidsgraad.