Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Een beeld van de metaalsector

20 dec. 2002 — S. Van Gils

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2002, hoofdstuk 10.

Samenvatting

De metaalsector, met een breed gamma aan uiteenlopende activiteiten, kende begin jaren negentig nog een achteruitgang van de loontrekkende werkgelegenheid. Vanaf 1994 is er echter sprake van een herstel. Tussen 1994 en 2001 steeg het aantal jobs in het Vlaams Gewest met 5,7%. Daarmee scoort de metaal beter dan de gehele secundaire sector, maar slechter dan het gemiddelde van alle sectoren samen. Vanaf de tweede jaarhelft van 2001 is er echter een kentering merkbaar en daalt de werkgelegenheid in de metaalsector.

De gunstige werkgelegenheidsevolutie ging ook gepaard met een stijging van het gemiddeld aantal openstaande VDAB-vacatures. Maar net als in de gehele secundaire sector en het gemiddelde van alle sectoren samen, daalt het aantal vacatures in 2001. Het gevraagde onderwijsniveau ligt relatief hoog in de metaalindustrie en er wordt ongeveer evenveel werkervaring gevraagd als gemiddeld in de secundaire sector. Wat betreft de knelpuntberoepen, blijkt dat veel klassieke knelpunten zich ook in de metaalsector situeren, maar daarnaast zijn er ook knelpunten die specifiek voor de metaalsector gelden.

Deeltijdarbeid en vrouwelijke werknemers zijn ondervertegenwoordigd in de metaalsector. Net als gemiddeld voor alle sectoren samen, is ongeveer drie vierde van alle werknemers tussen de 25 en de 49 jaar oud. In vergelijking met de globale secundaire sector zijn er minder ouderen aan het werk in de metaal.(1)


(1) Dit hoofdstuk is gebaseerd op: Sectorrapport. De metaal minder moe (Van Gils, 2002 en Geirnaert, 2002).

Methodologie

1. Werkgelegenheid

De sectorindeling is gebaseerd op de Nace-Bel activiteitennomenclatuur. Een overzicht van deze nace-codes en de manier waarop de sectorindelingen van het WAV en de RSVZ hiermee overeenkomen, is hier terug te vinden.

De zelfstandige en loontrekkende werkgelegenheid werden respectievelijk berekend op basis van RSVZ- en RSZ-gegevens. Er hebben zich enkele administratieve verschuivingen voorgedaan in de RSZ-cijfergegevens, die door het Steunpunt WAV werden gecorrigeerd. De manier waarop de correctie is uitgevoerd, leest u in de methodologie van hoofdstuk 9 (werkgelegenheid).

2. Vacatures

Het aantal vacatures wordt berekend op basis van de VDAB-vacatures van het ‘Normaal Economisch Circuit’ en van de ‘Jobmanager’. De sectorale indeling gebeurt op basis van de activiteitensector van de werkgever. Het aantal wordt telkens bepaald aan de hand van het gemiddeld aantal openstaande VDAB-vacatures. Dit gemiddeld aantal wordt berekend door per jaar het aantal lopende vacatures op het einde van elke maand op te tellen en vervolgens te delen door 12.

De methodologie inzake de kenmerken van de VDAB-vacatures is dezelfde als in hoofdstuk 13 (vacatures). De knelpuntberoepen uit de diverse beroepsgroepen zijn gebaseerd op de VDAB-lijst met knelpuntberoepen 2000.

3. Kenmerken van de werknemers / jobs

De gegevens met betrekking tot de kenmerken van de werknemers en de jobs (geslacht, leeftijd, deeltijdarbeid) zijn gebaseerd op de RSZ-LATG-databank. Deze gegevensbank levert gecentraliseerde cijfers, in tegenstelling tot de gedecentraliseerde cijfers die gebruikt werden voor de berekening van de RSZ-werkgelegenheid. Voor de sectorale verdeling betekent dit dat in de gecentraliseerde gegevens het bedrijf (en zijn werknemers) ingedeeld wordt in de sector van zijn hoofdactiviteit, terwijl in de gedecentraliseerde gegevens de lokale vestigingen van een bedrijf (en hun arbeidsplaatsen) onder verschillende sectoren kunnen ressorteren.

De berekening van het aandeel deeltijds werkenden gebeurt als volgt. De LATG-databank onderscheidt vier verschillende regimes waarin loontrekkende werknemers kunnen tewerkgesteld zijn: voltijds, deeltijds, speciaal en onbekend. Op basis van het aantal gepresteerde uren worden 10 vormen van deeltijdarbeid onderscheiden: van 0-10% tot >95% en een categorie ‘onbekend aantal uren’. Hierbij gaat het telkens om gecumuleerde percentages per werknemer (bijvoorbeeld: een werknemer die in één job 20% werkt en in een andere 40% wordt gerangschikt in de categorie 56-65%). Het Steunpunt WAV berekent het totale aantal deeltijdse werknemers door de som te nemen van de werknemers in de categorieën van 0-10% tot 86-95% plus het aantal werknemers dat een onbekend aantal uren presteert. De werknemers met een (gecumuleerd) percentage deeltijdarbeid >95% worden als voltijdse krachten beschouwd. Het aandeel deeltijdarbeid wordt berekend als de verhouding van het aantal deeltijdse werknemers tegenover de som van het aantal deeltijdse + voltijdse werknemers. De werknemers werkzaam in een speciaal of onbekend regime worden in de berekening van deeltijdarbeid buiten beschouwing gelaten.

De LATG-databank is exclusief de werknemers in dienst van de plaatselijke en provinciale overheden (RSZPPO-bestand). Voor de besproken sectoren levert dit nauwelijk een vertekend beeld op aangezien deze sectoren zeer weinig werknemers tellen in plaatselijke of provinciale overheden.

In hoofstuk 11 over de horecasector worden de jobs in loondienst op basis van de RSZ-LATG-gegevens (op niveau van het rijk) opgesplitst naar de vier arbeidsregimes omdat het ‘speciaal’ regime voor deze sector relevant is. Dit speciaal regime omvat de ‘seizoenarbeid’ en de ‘arbeid bij tussenpozen’. Seizoenarbeid heeft betrekking op korte arbeidsperiodes, hetzij als gevolg van de seizoengebonden aard van het werk, hetzij als gevolg van de noodzaak van de ondernemingen om beroep te doen op versterking voor bepaalde perioden van het jaar. Arbeid bij tussenpozen heeft betrekking op tijdelijke en interimarbeid in toepassing van de bepalingen op tijdelijk werk, de interimarbeid en de terbeschikkingstelling van personeel en op de arbeid verricht door thuisarbeiders (RSZ, 2001, p. 10). Deze jobs zijn bijna allemaal kleine deeltijdse jobs. De relatief grote omvang van deze zeer kleine deeltijdse jobs in ‘de seizoenarbeid en arbeid bij tussenpozen’ alsook in de ‘deeltijdarbeid’ houdt verband met de vaak slechte kwaliteit van de RSZ-aangifte in de horeca. In wezen zijn deze jobs eerder (zeer) tijdelijk dan deeltijds van aard (Van Wichelen, 1998). Vandaar dat we ze niet als deeltijdarbeid beschouwen. Maar gezien het zeer tijdelijke karakter kunnen we wel stellen dat het om ‘kleine’ jobs gaat.

Het gepresteerde arbeidsvolume wordt uitgedrukt in de verhouding VTE/werknemer: per sector wordt het aantal werknemers in loondienst vergeleken met het door hen gepresteerde aantal ‘voltijds equivalenten’. De index VTE/werknemer biedt een zicht op het gemiddeld gepresteerde arbeidsvolume per werknemer.

Het voltijds equivalent (VTE) wordt door de RSZ berekend door de aangegeven arbeidsdagen en –uren (uit het LATG-bestand) om te zetten in het aantal voltijdse jobs dat ermee overeenstemt. Hierbij worden volgende formules gehanteerd:

- voor een voltijdse werknemer: VTE = ArD/Trim

- voor een deeltijdse werknemer: VTE = (ArD*BU*Reg)/(BD*UM*Trim) waarbij

ArD = aantal arbeidsdagen (bezoldigde dagen en vakantiedagen) die zijn aangegeven in de betrokken periode

BU = aantal bezoldigde uren voor een deeltijdse werknemer voor de betrokken periode

Reg = wekelijkse arbeidsregime (5 indien het om een 5-dagenweek gaat, anders 6)

UM = normaal aantal arbeidsuren per week voor de maatman (referentiepersoon voor de deeltijdse werknemers)

BD = aantal bezoldigde dagen voor de deeltijdse werknemer voor gegeven periode

TRIM = normaal aantal arbeidsdagen in het kwartaal (in de meeste gevallen gelijk aan 65 of 78).

In de loop van een jaar wordt er een groot aantal contracten afgesloten en weer stopgezet. Het totale contractverloop bestaat dus uit de som van de instroom van contracten (aantal afgesloten contracten) en de uitstroom van contracten (aantal stopgezette contracten). Dat kan gemeten worden op basis van de Sociale Balansen van 1997. Een hoog contractverloop in een bedrijf of in een sector (hoge in- en uitstroom) kan verschillende oorzaken hebben. Het kan gaan om een hoog aantal afvloeiingen en nieuwe aanwervingen, maar ook om interne contractveranderingen: zo zal een werknemer die achtereenvolgens twee tijdelijke contracten van een week krijgt bij eenzelfde werkgever tweemaal instromen en tweemaal uitstromen. De omvang van deze korte tijdelijke contracten in een bedrijf of een sector vormt vaak een belangrijke verklaring voor de hoogte van het contractverloop. De Sociale Balansen bereikten in 1997 iets meer dan de helft van alle horeca-werknemers (54,4%). Ten eerste zijn natuurlijke personen die handelaar zijn niet verplicht om een sociale balans in te dienen. Ten tweede worden de tijdelijke werknemers die enkel in het aanwezigheidsregister ingeschreven worden niet opgenomen in de Sociale Balansen.

4. Selectiecriteria

In hoofdstuk 10 (metaal) wordt een overzicht gegeven van de selectiecriteria die werkgevers hanteren bij nieuwe aanwervingen. In het kader van het kwalitatieve onderzoeksluik van de sectorfoto ‘metaal’ werd aan de personeelsverantwoordelijken van 86 bedrijven uit de Oost-Vlaamse metaalsector een lijst met 17 selectiecriteria voorgelegd. Per criterium kon men op een schaal van vijf het belang aanduiden. Door de verschillende scores op te tellen, krijgen we een beeld van de belangrijkheid van de verschillende selectiecriteria.