Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Een oud zeer

20 dec. 2004 — M. Tielens - W. Herremans

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2004, hoofdstuk 8.

Samenvatting

Momenteel werken vier op tien van de Vlaamse 50- tot en met 64-jarigen, dat is er één meer dan in 1994, maar nog steeds één minder dan het Europese gemiddelde. Het is echter onterecht om over de 50- tot en met 64-jarigen te spreken als een homogene groep: van de mannelijke 50-54-jarigen werkt nog acht op tien, van de vrouwelijke 60-64-jarigen nog geen een op tien.

De grootste sprong voorwaarts sinds 1994 werd gemaakt door de vrouwen van 50 tot en met 54 jaar. Voor de 55-plussers is de kloof met Europa alleen maar groter geworden. Het effect van de systematische verhoging van de pensioenleeftijd voor vrouwen is nog niet sterk genoeg om een stijging van de werkzaamheidsgraad van 60-64-jarige vrouwen te ressorteren.

De globale toename van de werkzaamheid bij vijftigplussers ging gepaard met een sterke toename van deeltijdarbeid, zowel bij mannen als bij vrouwen. Deeltijdarbeid wordt dus meer en meer gebruikt om het einde van de loopbaan te verlichten. We stellen enerzijds een stijging van het aandeel werkenden vast bij de vijftigplussers, en anderzijds een daling van het aantal personen in een van de uittredekanalen. Mogelijk wordt de groei van de werkzaamheid afgeremd door een mechanisme van communicerende vaten, wanneer er gesleuteld wordt aan bepaalde uittredekanalen terwijl andere ongemoeid worden gelaten.

Methodologie

1. De groepsfoto

Het aantal werkenden is gebaseerd op de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK).

Het aantal rustgepensioneerden is gebaseerd op cijfers van de Rijksdienst Voor Pensioenen (RVP) en de Administratie Pensioenen. Het gaat voor de RVP om rustgepensioneerde werknemers en zelfstandigen met een zuivere loopbaan - overlevingspensioenen worden niet meegerekend, enkel de gerechtigdencategorieën 1, 2, 3 en 4 van de RVP. Dubbeltellingen worden uitgezuiverd door de rustgepensioneerden met een gemengde loopbaan werknemer-zelfstandige maar eenmaal te tellen. Voor de cijfers over rustgepensioneerde ambtenaren o.b.v. de Administratie Pensioenen zijn we uitgegaan van de Vlaamse cijfers voor de totale groep rustgepensioneerden, en hebben we het Belgisch aandeel van de 50- tot en met 64-jarigen in het totaal toegepast op Vlaanderen. Bovendien hebben we voor 2003 een raming gemaakt van het aantal rustgepensioneerde ambtenaren met een gemengde loopbaan (ambtenaar-werknemer en ambtenaar-zelfstandig) op basis van het aandeel rustgepensioneerde ambtenaren met een gemengde loopbaan t.o.v. het totaal aantal rustgepensioneerde ambtenaren voor Vlaanderen in 2001 in de groep 50- tot en met 64-jarigen; dit aandeel werd berekend o.b.v. het Pensioenkadaster.

Het aantal loopbaanonderbrekers en gebruikers van tijdskrediet, vrijgestelde werklozen en voltijds bruggepensioneerden is gebaseerd op cijfers van de Rijksdienst Voor Arbeidsvoorziening en betreft de fysieke eenheden (betalingsdossiers).

De cijfers over de invaliditeit zijn afkomstig van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. Het gaat om werknemers en zelfstandigen die langer dan een jaar arbeidsongeschikt zijn ten gevolge van een ziekte of ongeval in de private sfeer. Er zitten geen ambtenaren in omdat zij niet zijn verzekerd tegen invaliditeit. Wel zitten de contractuelen die bij de overheid werken in de cijfers.

2. Werkende vijftigplussers

De Europese cijfers zijn niet voor alle landen op dezelfde manier berekend. Voor enkele landen waren geen cijfers beschikbaar voor 1994 en is het dichtst aansluitende jaar genomen; andere landen beschikken niet over tweede kwartaal gegevens. Zie methodologie Hoofdstuk 2.

Deeltijdarbeid wordt berekend op basis van vraag 16 van de EAK. Die luidt: Werkt M_ voltijds of deeltijds in haar/zijn hoofdactiviteit? (voltijds, deeltijds). Er wordt dus geen rekening gehouden met het percentage deeltijdarbeid.

3. Uittredeleeftijd

Voor een analyse van de effectieve uittredeleeftijd maken we gebruik van de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Voor alle ouderen die in 2003 niet werken, maar aangeven dat ze wel ooit gewerkt hebben en ten vroegste op 45 jaar de vorige job verlaten hebben, gaan we na op welke leeftijd ze hun job hebben stopgezet. Hiervoor maken we in 2003 gebruik van vraag 61 waar gevraagd wordt naar het jaar waarin de vorige betrekking beëindigd werd of een volledige loopbaanonderbreking begon. In de enquête van 1994 werd enkel gevraagd naar het jaar waarin de vorige betrekking beëindigd werd (vraag 22). Hoewel het niet uitgesloten is dat de niet meer werkende ouderen opnieuw zullen toetreden tot de arbeidsmarkt, is uit vorig onderzoek gebleken dat van een herintrede op de arbeidsmarkt van niet-werkende 50-plussers nauwelijks sprake is (Tielens, 2003).(1) De kans is dan ook groot dat de uittredeleeftijd uit de laatste job gelijk is aan de effectieve en definitieve uittredeleeftijd uit de arbeidsmarkt.

We vertrekken dus van het ‘jaar’ waarin de vorige betrekking beëindigd werd (vraag 61 in 2003 en vraag 22 in 1994). Op vraag van het Steunpunt WAV zet het Nationaal Instituut voor de Statistiek dit ‘jaar’ om naar de ‘leeftijd’ die de betrokkene had bij het verlaten van de vorige betrekking. Van de personen die hun vorige betrekking verlieten nog voor ze 45 jaar waren of nadat ze al 65 jaar of ouder waren kennen we echter niet de exacte leeftijd van het verlaten van de vorige job. Voor de personen die voor 45 jaar stopten met werken is dit geen probleem omdat die niet in de analyse wordt opgenomen. De uitval op jonge leeftijd zonderen we immers af in de veronderstelling dat die meer gericht is op zorgarbeid en slechts in mindere mate het loopbaaneinde van oudere werkenden karakteriseert. De personen die pas op 65 jaar of ouder stopten met werken nemen we daarentegen wel op in de analyse. Voor deze personen zetten we de leeftijd bij het verlaten van de vorige betrekking steeds gelijk op 65 jaar. Het gaat om 8% van de analysegroep (alle 50-plussers die in 2003 niet werken, maar wel ooit gewerkt hebben en hun vorige job na 45 jaar verlaten hebben).

(1) Tielens, M. (2003). Mobiliteit tussen werk en niet-werk. In Steunpunt WAV-SSA, De arbeidsmarkt in Vlaanderen, Jaarboek 2003 (pp. 139-147). Leuven.