Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Gemiddeld 13,5 jobs per Vlaamse vestiging. Een analyse van de vestigingen en de jobs bij RSZ en RSZPPO (2005-2006)

03 sep. 2008 — E. Stevens

Beschrijving

Vestigingen

Op 30 juni 2006 bevinden zich 154 276 vestigingen op Vlaams grondgebied. Ruim zes op de tien vestigingen (61,8%) leveren commerciële diensten. Vooral de kleinhandel telt een hoog aantal vestigingen: 14,5% van alle vestigingen oefent een activiteit uit in de kleinhandel. De enige andere sector die dergelijk aandeel kan voorleggen is de bouwnijverheid: één op de tien Vlaamse vestigingen is een bouwbedrijf.

Naar dimensieklasse ligt het zwaartepunt bij de micro-ondernemingen met 1 tot 9 werknemers met 78,3% van de vestigingen. Daarnaast zijn er nog eens 26 064 (16,9%) vestigingen met 10 tot 49 werknemers. De middelgrote vestigingen met 50 tot 199 werknemers en de grote vestigingen met meer dan 200 werknemers komen relatief gezien weinig voor: respectievelijk 3,9% en 0,9% van alle Vlaamse vestigingen zijn in deze dimensieklassen terug te vinden. Er is wel een grote variabiliteit in deze globale spreiding over de dimensieklassen naar gelang de sector. In een aantal sectoren gaat het bijvoorbeeld vrijwel uitsluitend om vestigingen met maximaal 50 werknemers zoals onder andere in de bouwnijverheid, in de horeca en in de land- en tuinbouw. Omgekeerd zijn er ook een aantal, vooral industriële, sectoren waar grote bedrijven veel frequenter voorkomen, zoals in de metallurgie, in de chemie en in de vervaardiging van kantoorapparatuur, computers, audio-, video- en telecomapparatuur. Ook bij de overheidsdiensten zijn vestigingen met meer dan 200 werknemers minder schaars.

Jobs

Anno 2006 telt Vlaanderen 2 088 868 arbeidsplaatsen, 35 131 meer dan een jaar eerder. De primaire sector, bestaande uit de land- en tuinbouw en de visserij, is anno 2006 goed voor amper 1% van de jobs in loondienst in Vlaanderen. Concreet gaat het om 20 871 jobs, iets minder dan in 2005.

In de secundaire sector, die de industrie en de bouwnijverheid bundelt, worden 542 491 jobs in loondienst geteld in 2006, nauwelijks 688 jobs meer dan in 2005. De meeste industriële sectoren verliezen jobs in de beschouwde periode: vooral in de textiel- en kledingindustrie verdwijnen er jobs, maar ook in de chemische nijverheid, de voedingsindustrie en bepaalde metaalsectoren is er een negatieve jobevolutie. De globale stagnatie is dan ook vooral te danken aan de bouwsector die de secundaire sector tussen 2005 en 2006 rechthoudt door als enige nijverheid een aanzienlijke jobwinst te boeken.

De minder gunstige jobevoluties in de primaire en secundaire sector worden ruimschoots gecompenseerd door de dienstensectoren. De tertiaire sector, met vooral commerciële diensten, nam in belang toe: in 2006 werden 22 476 jobs meer geteld dan een jaar eerder. Vooral de sector van de selectie en terbeschikkingstelling van personeel ging erop vooruit: ze is goed voor maar liefst de helft van de tertiaire jobgroei, vooral te danken aan het toenemende gebruik van de dienstencheques. De banen die hierdoor gecreëerd worden, ressorteren immers onder de interimsector.

De quartaire sector, waar de niet-commerciële diensten zich voornamelijk groeperen, boekt eveneens jobwinst tussen 2005 en 2006. Met een totaal aantal van 694 706 jobs in loondienst in 2006 bedraagt de toename ten opzichte van een jaar eerder +1,9%. Alle quartaire sectoren kunnen een goed rapport voorleggen, maar vooral de maatschappelijke dienstverlening kenmerkt zich door een sterke stijging van het aantal jobs in loondienst. Nemen we de jobgroei in de maatschappelijke dienstverlening en de dienstencheques samen in beschouwing, dan kunnen we concluderen dat de door de overheid ondersteunde tewerkstelling een niet onaanzienlijke rol speelt in de globale toename van het aantal jobs in loondienst. Dit weliswaar naast de jobgroei in een aantal commerciële dienstensectoren zoals de groot- en kleinhandel en de vervoersondersteunende activiteiten.

Methodologie

1. Totaal aantal vestigingen

Een Vlaamse vestiging kan ruim gedefinieerd worden als een in Vlaanderen gevestigde productie-eenheid (Herremans, 2007). Er zijn vestigingen met en zonder personeel en dit rapport bekijkt de vestigingen met personeel. Zij worden geteld door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Een vestiging wordt dan omschreven als een plaats die geografisch kan worden geïdentificeerd met een adres en waar de activiteit of ten minste één activiteit van de onderneming wordt uitgeoefend (RSZ, 2005). Het gaat dus niet om een telling van de ondernemingen, maar om een telling van de vestigingen, op gedecentraliseerd niveau, waarbij de statistieken niet gebaseerd zijn op de onderneming als homogene entiteit, maar op alle exploitatiezetels waarover zij beschikt.

Vóór 2003 werden deze exploitatiezetels uitgedrukt onder de term ‘inrichting’. De RSZ bevroeg dan de werkgevers en vroeg hen onder meer aan te geven in welke gemeenten zij activiteiten hadden. Op basis van bepaalde procedures werd hieruit de statistiekeenheid ‘inrichting’ gedistilleerd. Dit was eerder een abstract dan een officieel geverifieerd gegeven.

Sinds 2003 drukt de RSZ de exploitatiezetels uit onder de term ‘vestigingseenheid’. Deze telling van de vestigingen baseert zich op de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) waarin elke vestigingseenheid een uniek identificatienummer krijgt. De telling op basis van de KBO is nauwkeuriger en correcter en sluit derhalve beter aan bij de economische realiteit dan de vroegere telling van de inrichtingen.

De omschakeling naar een telling van de vestigingen ging gepaard met de nodige kinderziektes. Vooral in de bouwsector (werven), de horeca (catering), groot- en kleinhandel (winkelketens, franchising), diensten aan bedrijven (schoonmaak, consulting) en de maatschappelijke dienstverlening (thuiszorg) bleek dat de vroegere telling van de inrichtingen verschilde van de nieuwe telling van de vestigingen. Pas vanaf het tweede kwartaal 2006 worden de vestigingseenheden systematisch geregistreerd en mee opgenomen in de gedecentraliseerde statistieken van de RSZ (Vets, 2007).

De vestigingen worden geregistreerd bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) via de zogenaamde gedecentraliseerde RSZ-statistieken. Het rapport bespreekt de situatie op 30 juni 2006.

WSE(46)-sectorindeling
Teneinde de sectorgegevens op een overzichtelijke manier weer te geven, worden de codes uit de Nace-Bel-nomenclatuur omgezet naar WSE-sectoren. Hierbij wordt vooreerst een indeling gemaakt in vier hoofdsectoren. De primaire sector omvat de land- en tuinbouw en de visserij. De secundaire sector omvat alle industriële nijverheden en ook bouwsector. De tertiaire sector omvat vooral commerciële diensten en de quartaire sector bundelt vooral niet-commerciële diensten. Naar gelang van het detailniveau van de nace-codes, met name 2 of 3 digits, wordt er vervolgens een verdere opsplitsing gemaakt in 40 dan wel 46 WSE-sectoren.

Bij de verdeling van de vestigingen naar sector beschikken we over sectorgegevens per nace-code op 3 digits. Dit leidt ons tot 46 WSE-sectoren. Zij worden opgesomd in tabel A1. De tabel geeft enerzijds de codes en benamingen van de 46 WSE-sectoren en anderzijds de nace-codes op 3 digits waaruit zij zijn samengesteld. Voor meer details omtrent de nace-codes kan u terecht op onze website www.steunpuntwse.be, bij Publicaties, Methodologische rapporten, Classificaties.

Dimensieklassen
We splitsen de vestigingen op naar dimensieklasse en maken hierbij een viervoudig onderscheid. Een micro-onderneming telt 1 tot en met 9 werknemers. In een kleine onderneming gaat het om 10 tot en met 49 werknemers en in een middelgrote onderneming om 50 tot en met 199 werknemers. Een grote onderneming is een vestiging met meer dan 200 werknemers.


2. Totaal aantal jobs in loondienst gekend bij RSZ en RSZPPO

De cijfers voor 2005 en 2006 zijn afkomstig van de zogenaamde gedecentraliseerde RSZ-bestanden waarin een telling gebeurt van het aantal arbeidsplaatsen volgens werkplaats en inclusief de arbeidsplaatsen bij RSZPPO. Het gaat om een telling op 30 juni van elk jaar.

WSE(46)-sectorindeling
Teneinde de sectorgegevens op een overzichtelijke manier weer te geven, worden de codes uit de Nace-Bel-nomenclatuur omgezet naar WSE-sectoren. Hierbij wordt vooreerst een indeling gemaakt in vier hoofdsectoren. De primaire sector omvat de land- en tuinbouw en de visserij. De secundaire sector omvat alle industriële nijverheden en ook bouwsector. De tertiaire sector omvat vooral commerciële diensten en de quartaire sector bundelt vooral niet-commerciële diensten. Naar gelang van het detailniveau van de nace-codes, met name 2 of 3 digits, wordt er vervolgens een verdere opsplitsing gemaakt in 40 dan wel 46 WSE-sectoren.

Bij de verdeling van de jobs in loondienst gekend bij RSZ en RSZPPO naar sector beschikken we over sectorgegevens per nace-code op 3 digits. Dit leidt ons tot 46 WSE-sectoren. Zij worden opgesomd in tabel A1. De tabel geeft enerzijds de codes en benamingen van de 46 WSE-sectoren en anderzijds de nace-codes op 3 digits waaruit zij zijn samengesteld.

Referentie

Stevens, E. (2008). Gemiddeld 13,5 jobs per Vlaamse vestiging. Een analyse van de vestigingen en de jobs bij RSZ en RSZPPO (2005-2006) (WSE Report 8-2008). Leuven: Steunpunt Werk en Sociale Economie.