Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Het verdiende loon

20 dec. 2004 — C. Vermandere

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2004, hoofdstuk 6.

Samenvatting

Tussen 1995 en 2001 is het gemiddelde loonniveau van een Vlaamse werknemer gestegen met bijna 18%. De loonsverhoging is vrij gelijk verdeeld over mannen en vrouwen of voltijds en deeltijds werkenden. Dit impliceert dat de loonkloven tussen mannen en vrouwen of tussen voltijds en deeltijds werkenden niet werden afgebouwd in de loop van de beschouwde periode. Vooral de sector waarin een persoon werkt, heeft een invloed op de mate waarin iemand zijn of haar loon ziet toenemen. Het gemiddelde loonniveau in de telecomsector is bijvoorbeeld met net geen derde gestegen tussen 1995 en 2001. Dat is bijna vier keer zo snel als in de onderwijssector, waar het loon in 2001 niet meer dan 9% hoger ligt dan in 1995. Al zeggen deze loonstijgingen natuurlijk niet alles: ondanks het grote verschil in groeitempo, ligt het gemiddelde loon in het onderwijs anno 2001 nog steeds hoger dan in de telecom.

Methodologie

De loonmassa

De analyse gebeurde op basis van de loon- en arbeidstijdgegevens (LATG) van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) en betreft de brutojaarlonen inclusief dubbel vakantiegeld, wachtloon en premies allerhande. Verbrekingsvergoedingen, die worden uitbetaald bij het beëindigen van een contract en waar geen arbeidsprestatie tegenover staat, zijn niet in de loonmassa opgenomen. De RSZ heeft samen met het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) een methodologie ontwikkeld om de LATG-loongegevens te optimaliseren, waarbij een nauwkeurige afstemming tussen de bruto-bezoldigingen en het arbeidsvolume (uitgedrukt in voltijdsequivalenten – zie verder) werd nagestreefd. Het is op basis van dit geoptimaliseerde bestand dat de analyse van het hoofdstuk is uitgevoerd.

Het dubbel vakantiegeld voor bedienden wordt door de werkgever uitbetaald en is aldus gekend bij de RSZ. Het dubbel vakantiegeld voor arbeiders daarentegen wordt door de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie betaald en is niet gekend bij de RSZ. In het gegevensbestand werd het dubbel vakantiegeld voor arbeiders geraamd als 16,27% van 108% van de loonmassa die door de werkgever werd betaald. Hierbij dient rekening gehouden te worden met een zekere foutenmarge, aangezien de raming gebeurt op basis van de loongegevens van het lopende jaar, terwijl het effectief betaalde vakantiegeld berekend wordt op basis van de loonmassa van het vorige jaar.

Premies die door de werkgever zijn uitbetaald zijn uiteraard gekend door de RSZ, maar er zijn ook premies die worden uitbetaald door de Fondsen voor Bestaanszekerheid. De RSZ is voor elke werknemer op de hoogte van het bedrag van dergelijke ontvangen premies, maar deze premies zijn niet rechtstreeks koppelbaar aan de werkgever. Ook hier heeft de RSZ een benaderende raming uitgevoerd, door de premies te koppelen aan de huidige werkgever van de werknemer die de premie ontvangt. Opnieuw is hier sprake van een zekere foutenmarge, met name bij werknemers die nog een premie uitbetaald krijgen voor arbeidsprestaties bij een vorige werkgever. Bovendien gebeurt de verdeling op basis van de hoofdprestatie van de werknemer. Bij werknemers met meerdere loontrekkende jobs kan dit eventueel leiden tot een niet-correcte toewijzing van de ontvangen premies. Met deze herverdeling van de toegekende premies wijkt het gegevensbestand af van de RSZ-publicaties, waar de premies gelinkt worden aan het paritair comité dat van toepassing is, waarna elk paritair comité in z’n geheel aan een sector wordt toegewezen.

Het arbeidsvolume

Het gegevensbestand telt het aantal arbeidsprestaties en niet het aantal werkende personen (een persoon die twee jobs uitoefent wordt dus geteld als twee arbeidsprestaties). De telling van de arbeidsprestaties gebeurt in voltijdsequivalenten. Gelijkgestelde periodes (periodes die wel in aanmerking worden genomen voor de berekening van bepaalde sociale voordelen, zoals pensioen, maar die niet gedekt worden door een loon – bv. zwangerschaps- en bevallingsverlof) worden niet in het arbeidsvolume opgenomen, verlofperiodes daarentegen wel. Ook wachttijden (bijvoorbeeld in de transportsector) worden niet in het arbeidsvolume meegerekend, alhoewel het eventuele wachtloon dat er tegenover staat wel in de loonmassa is opgenomen. De omzetting naar voltijdsequivalenten gebeurt volgens de RSZ-methodologie. Voor voltijdse arbeidsprestaties gaat het om de verhouding van het aantal bezoldigde dagen ten opzichte van het aantal mogelijke arbeidsdagen (prestaties van minder dan 1 VTE kunnen dan hun oorsprong vinden in een kortere periode van tewerkstelling (bv. niet het volledige jaar) of in periodes van afwezigheid niet gedekt door loon (gelijkgestelde periodes)). Voor deeltijdse arbeidsprestaties wordt daarnaast ook nog de verhouding van het gemiddeld aantal arbeidsuren ten opzichte van de voltijdse referentiepersoon mee in rekening gebracht. Voor elke deeltijdse werknemer moet de RSZ-aangifte immers vermelden wat de gebruikelijke wekelijkse arbeidsduur is van een (fictieve) referentiepersoon die in dezelfde arbeidsomstandigheden voltijds werkt.

Arbeidsprestaties in het arbeidsregime ‘onbekend’ (T-Prest = I) werden uit de analyse geweerd, aangezien het voor deze jobs niet mogelijk is een omzetting te maken naar voltijdsequivalenten. Het gaat hier om zo’n 3% van het aantal jobs en minder dan 1% van de totale loonmassa in het bestand.

Analoog worden arbeidsprestaties waar 0 voltijdsequivalenten tegenover staan, geweerd uit de analyse. Het gaat hier om afrondingen van de herrekeningen naar voltijdsequivalenten, waarbij jobs van minder dan een halve voltijdsequivalent de waarde ’0’ meekrijgen. Na uitsluiting van de jobs met onbekend arbeidsregime (zie vorige paragraaf) gaat het om slechts 0,12% van het aantal jobs en 0,02% van de totale loonmassa in het gegevensbestand.

Arbeidsprestaties naar kenmerken

Aangezien het aangeleverde gegevensbestand werd gebaseerd op het RSZ-LATG-bestand, gaat het om zogenaamde gecentraliseerde gegevens: kenmerken als activiteitensector of geografische lokalisatie zijn enkel gekend op het niveau van de hoofdzetel van de onderneming. Bij ondernemingen met meerdere vestigingsplaatsen kan dit aanleiding geven tot enige vertekening bij de verdeling van de arbeidsprestaties naar bepaalde kenmerken. De verdeling naar gewest bijvoorbeeld gebeurt om deze reden op basis van de woonplaats van de werknemer die de arbeidsprestatie uitoefent, maar deze hoeft omwille van pendelbewegingen niet noodzakelijk in hetzelfde gewest te liggen als de werkplaats van die werknemer. Ook bij de verdeling naar sector kunnen vertekeningen optreden: een arbeidsprestatie in de cateringafdeling van een luchtvaartbedrijf zal niet onder ‘horeca’ maar onder ‘luchtvaart’, de voornaamste activiteit van het bedrijf, terechtkomen (voor een gedetailleerd overzicht van de WAV-sectorindeling verwijzen we naar de methodologie van Hoofdstuk 4).

Bijdrage tot de loonevolutie

In de cijferbijlage wordt de bijdrage berekend van de gewesten en de sectoren tot de gemiddelde loonevolutie tussen 1995 en 2001. De gewesten worden afgebakend op basis van de woonplaats van de werknemer. De bijdrage hangt af van het aandeel van het gewest of de sector in de totale werkgelegenheid (een grote sector weegt zwaarder door dan een kleine sector) en van de loonevolutie in het gewest of de sector (een sterke loonstijging weegt zwaarder door dan een beperkte loonstijging).

De bijdrage van de gewesten tot de totale Belgische loonevolutie worden berekend als het product van het aandeel van elk gewest in de totale Belgische werkgelegenheid met de gemiddelde loonevolutie tussen 1995 en 2001 voor de werknemers met woonplaats in dat gewest. De som van deze bijdragen is niet gelijk aan de Belgische gemiddelde loonevolutie omdat er ook werknemers in België aan de slag zijn die niet in België wonen of waarvan de woonplaats onbekend is. Deze werknemers werden verder niet in de analyse opgenomen.

De bijdrage van de subsectoren tot de Vlaamse loonevolutie worden berekend als het product van het aandeel van elke sector in de totale werkgelegenheid met de gemiddelde loonevolutie tussen 1995 en 2001 in die sector.