Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Hoger lager: conjunctuur en arbeidstijden

20 dec. 2003 — S. Van Gils

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2003, hoofdstuk 19.

Samenvatting

Rond de eeuwwisseling sloeg de economische conjunctuur om van een hoog- naar een laagconjunctuur. Vanzelfsprekend heeft deze evolutie een belangrijke impact gehad op een aantal arbeidsmarktindicatoren. In dit hoofdstuk wordt nagegaan op welke manier een aantal flexibele arbeidsvormen zijn geëvolueerd in deze periode.

De vertijdelijking van de arbeidsmarkt in de jaren negentig is een veel besproken fenomeen, maar vanaf 2000 is er sprake van een daling van het aandeel loontrekkenden dat werkt onder een tijdelijk contract. De mindere economische conjunctuur,waardoor het vaak de tijdelijke jobs zijn die het eerst worden geschrapt (ze worden niet meer verlengd) biedt hier de belangrijkste verklaringsgrond.

Een andere quasi-vanzelfsprekendheid is de constante toename van het aandeel loontrekkenden dat deeltijds werkt. Dit aandeel is in de jaren negentig immers continu toegenomen. Toch blijkt uit de cijfers dat er in de jaren 2000 en 2001 een lichte daling was op te merken. Dit is echter niet het gevolg van een daling van het aantal deeltijds loontrekkenden, in absolute aantallen was er namelijk nog een stijging. Mede onder invloed van de gunstige conjunctuur in 2000 zijn er toen ook heel wat voltijds werkende loontrekkenden bijgekomen, waardoor het aandeel deeltijds werkenden lichtjes afnam. In het jaar 2002, met een minder gunstige conjunctuur,was er terug een sterke toename van het aandeel loontrekkenden met een deeltijdse baan. Deze toename werd echter niet gerealiseerd door een toename van het aandeel deeltijds werkenden die dit doen omdat geen voltijdse job kon worden gevonden, maar door een sterke stijging van de deeltijders die dit doen om werk en gezin beter te kunnen combineren.

Tijdelijke werkloosheid ten slotte toont zich als een conjunctuurvoorspeller. Vanaf maart 2001 is er op jaarbasis een toename van het aantal tijdelijk werklozen merkbaar. Belangrijk is dat er ook in de eerste helft nog geen daling is opgetreden van het aantal tijdelijk werklozen,waardoor we kunnen verwachten dat er bijgevolg ook in 2003 geen sterke werkgelegenheidsstijging zal worden gerealiseerd.

De besproken indicatoren hebben een invloed op het arbeidsvolume of het aantal gepresteerde arbeidsuren. De cijfers in dit hoofdstuk tonen aan dat na een lichte stijging tussen 2000 en 2001, de gemiddelde werkweek van loontrekkenden op ongeveer hetzelfde niveau blijft hangen in 2002. Bij de deeltijds loontrekkenden is er wel nog een lichte stijging merkbaar.

Methodologie

1. Tijdelijke arbeid

In het eerste deel van het hoofdstuk bekijken we het aandeel loontrekkenden dat tijdelijke arbeid verricht. De cijfergegevens zijn afkomstig van de NIS Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK). De loontrekkenden hebben we afgezonderd met behulp van vraag Q7 uit de vragenlijst (Welke categorie komt het best overeen met het beroepsstatuut van M_ tijdens de referentieweek?). De personen die antwoorden dat ze arbeid(st)er of bediende in de private sector zijn of tewerkgesteld zijn in de openbare sector, worden als loontrekkenden beschouwd. Tijdelijk werkenden worden vervolgens afgezonderd met de vraag Q14 (heeft M_ vast werk of tijdelijk werk). Op basis van Q7 en Q14 kunnen we dus de loontrekkenden die tijdelijke arbeid verrichten afzonderen. Om welke soort van (tijdelijke) arbeidsvorm het gaat (uitzendarbeid, PWA,...), leiden we af met behulp van de vraag Q15A (Om welk soort tijdelijk werk gaat het?).

2. Deeltijdarbeid

Deeltijds werkenden worden afgezonderd met de vraag Q16 (Werkt M_ voltijds of deeltijds in zijn/haar hoofdactiviteit?). Daarnaast wordt in het hoofdstuk nagegaan wat de reden is waarom de loontrekkenden deeltijds werken. In de EAK wordt er aan de respondenten gevraagd wat de belangrijkste reden was om tijdens de referentieweek deeltijds te blijven werken (Q19). Volgende antwoordmogelijkheden werden aan de respondenten voorgelegd:
- M_ is met brugpensioen en mag enkel deeltijds werken
- M_ vindt geen voltijds werk
- Een andere deeltijdse betrekking vult de hoofdactiviteit van M_ aan
- M_ werkt in het kader van deeltijds werken / deeltijds leren
- M_ kan niet werken omwille van arbeidsongeschiktheid
- M_ neemt de zorg van de eigen kinderen op zich
- M_ heeft andere persoonlijke / familiale redenen
- M_ wenst geen voltijdse betrekking
- Andere redenen

De zorg voor de eigen kinderen en andere persoonlijke/familiale redenen worden in het hoofdstuk samengeteld en beschouwd als een combinatie van arbeid en gezin.

3. Tijdelijke werkloosheid

De cijfers van het aantal tijdelijk werklozen is gebaseerd op de tijdens de beschouwde maand effectief betaalde uitkeringen door de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling (RVA). De RVA maakt een onderscheid tussen ‘gemiddelde aantallen’ en ‘fysieke eenheden’. Fysieke eenheden gaat over het aantal betaaldossiers dat in de loop van de beschouwde maand werd ingediend (vergoede werklozen; werknemers die door de RVA worden ondersteund; werknemers die met steun van de RVA hun arbeidstijd aanpassen). Het gemiddeld aantal is gelijk aan het aantal vergoede dagen gedeeld door het aantal vergoedbare dagen in de loop van de beschouwde maanden. Onder vergoedbare dagen wordt verstaan alle dagen van de maand, uitgezonderd de zondagen.

Figuur 19.3 in het hoofdstuk bevat cijfergegevens met het ‘gemiddeld aantal’ tijdelijk werklozen per jaar. Dit wil zeggen dat het cijfer van jaar x het gemiddelde is van de twaalf maandgemiddelden van juni in jaar x-1 tot en met de maand juli in jaar x. Daarnaast is er een figuur (19.4) opgenomen die per maand de evolutie op jaarbasis weergeeft van het aantal tijdelijk werklozen in ‘fysieke eenheden’.

4. Arbeidsvolume

In de vragenlijst van de EAK wordt aan de respondent gevraagd hoeveel uren hij/zij werkelijk heeft gepresteerd in de referentieweek (Q20). Daarnaast wordt er ook gepeild naar het aantal uren dat gewoonlijk wordt gewerkt. In dit deel gebruiken we het aantal werkelijk gepresteerde uren omdat een aantal factoren zoals overwerk of tijdelijke werkloosheid op die manier beter in rekening worden gebracht. De cijfers hebben betrekking op de hoofdactiviteit van loontrekkende Vlamingen. Met het aantal uren dat in een eventuele tweede job wordt gepresteerd, wordt hier geen rekening gehouden. We hebben voor de werkende Vlamingen berekend hoeveel uren deze gemiddeld per week werken en dit opgedeeld naar geslacht en arbeidsregime (voltijds of deeltijds).