Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Iedereen gelijk voor de werkloosheid?

20 dec. 2005 — W. Herremans

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2005, hoofdstuk 4.

Samenvatting

1. Beterschap, maar nog niet structureel

Nadat de werkloosheid voor het vierde jaar op rij toenam, telt de Vlaamse arbeidsmarkt in 2005 naar schatting gemiddeld 236 000 niet-werkende werkzoekenden. De sterke economische groeicijfers in 2004 zorgden wel voor een zekere heropleving van de Vlaamse arbeidsmarkt, waardoor de werkloosheidsgroei terugviel van 8,6% in 2004 tot 4,6% in 2005.

In het licht van de economische groeivertraging begin 2005 moeten we de beterschap voorlopig echter voorzichtig interpreteren en is het nog de vraag of de vooruitgang op korte termijn alle subgroepen in de werkloosheid zal bereiken. Zo kent de zeer langdurige werkloosheid (> 2 jaar) in 2005 nog een groei van maar liefst 20%. Bij de vijftigplussers is de groep die meer dan twee jaar werkloos is op een jaar tijd zelfs verdubbeld. Terwijl de langdurig oudere werklozen tot voor enkele jaren vrijgesteld werden van inschrijving als werkzoekende, blijven zij nu vaak hangen in de officiële werkloosheid: de vrijgestelde werkloosheid wordt als het ware ‘ingeruild’ voor langdurige officiële werkloosheid.

2. Risico op langdurige werkloosheid

Sinds de eeuwwisseling neemt het globale risico op langdurige werkloosheid voor elke nieuwe cohorte van ingestroomde werklozen toe. Restpercentages geven aan dat de doorstroom van werklozen naar de middellangdurige (6 maand), de langdurige (12 maand) en de zeer langdurige (24 maand) werkloosheid sinds 2000 relatief groter wordt.

Een meer structurele blik op de restpercentages van 2003 geeft nogmaals een aanduiding van de risicopositie van bepaalde kansengroepen op de arbeidsmarkt: met name ouderen, laaggeschoolden en niet-EU-inwoners lopen een hoger risico op langdurige werkloosheid dan gemiddeld. Bovendien lopen ook de kleinere groepen van hooggeschoolde werkloze ouderen en niet-EU-inwoners een relatief hoog risico om langdurig in de werkloosheid te verzeilen. Zij slagen er met andere woorden slechts in beperkte mate in om hun diploma te verzilveren op de arbeidsmarkt. De jongeren daarentegen, die jaarlijks de omvangrijkste groep van nieuw ingestroomde werklozen vormen, stromen binnen een tijdspanne van 24 maanden bijna allemaal weer uit de werkloosheid.

Methodologie

1. De niet-werkende werkzoekenden

De Vlaamse werkloosheid wordt geoperationaliseerd aan de hand van de inschrijving als niet-werkende werkzoekende (nwwz) bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB). De groep van nwwz bestaat uit de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen (uvw’s), de schoolverlaters in wachttijd, de vrij ingeschrevenen niet-werkende werkzoekenden en andere verplicht ingeschreven niet-werkende werkzoekenden (onder andere OCMW). De meting van de nwwz vindt plaats op het einde van elke maand. Tijdens het schrijfproces waren de gegevens via Arvastat beschikbaar tot en met oktober 2005. De gegevens voor november en december 2005 zijn dan ook geraamde cijfers. Op basis van de evolutie van de voorgaande jaren maakten we een raming tot op het niveau van vijfjarige leeftijdsklassen, onderwijsniveau (laag-, midden- en hooggeschoold), geslacht en werkloosheidsduur (<3 maand, 3-6 maand, 6-12 maand, 1-2 jaar, 2-3 jaar, 3-4 jaar, 4-5 jaar, >5 jaar). Om november 2005 te ramen, vertrokken we van de data van oktober 2005 waarop we dan de procentuele evolutie van de periode oktober 2004 – november 2004 toepasten. Voor de 50-plussers met een werkloosheidsduur van < 3 maanden en van 3-6 maanden maakten we de raming echter op basis van de procentuele evolutie in 2003. De reden hiervoor is dat de evolutie in 2004 voor deze groepen niet bruikbaar was omdat de 50-plussers met een werkloosheidsduur van 3-6 maanden tussen oktober en november 2004 een uitzonderlijke stijging kenden, terwijl de 50-plussers met een werkloosheidsduur van < 3 maanden een uitzonderlijke daling kenden. Dit was het gevolg van de opname van oudere werklozen met een mini-vrijstelling in augustus 2004. De meeste van deze oudere werklozen schoven in november 2004 vervolgens door van de categorie < 3 maand naar de categorie 3-6 maand. Om te vermijden dat we deze verschuiving in november 2005 opnieuw zouden tellen, maakten we gebruik van de evolutie in 2003. Om december 2005 te ramen, vertrokken we vervolgens van de raming van november 2005 waarop we de procentuele evolutie van de periode november 2004 – december 2004 toepasten.

Om de evolutie op jaarbasis vergelijkbaar te maken en om seizoensschommelingen te neutraliseren gebruiken we jaargemiddelden die berekend worden als een twaalfde van de som van de eindemaandcijfers. Het jaargemiddelde voor 2005 wordt geraamd op basis van de officiële gegevens van januari tot en met oktober enerzijds en van de geraamde gegevens van november en december anderzijds.

2. Instroom en uitstroom

Naast de statische analyse op basis van jaargemiddelden, verwerkten we ook dynamische gegevens die aangeven hoeveel personen er in de loop van een jaar de werkloosheid als nwwz in- of uitstroomden.

De instroom bevat alle personen die op 31 december van jaar t geen nwwz waren, maar in de loop van jaar t+1 wel voorkwamen in de werkloosheidsbestanden. Een persoon wordt per jaar maar een keer geteld op het ogenblik dat hij/zij voor het eerst instroomt.

De uitstroom is een afgeleide variabele berekend op basis van de instroom enerzijds en de stockgegevens anderzijds. De uitstroom is gelijk aan het verschil tussen het aantal nwwz dat instroomde in jaar t enerzijds en het aantal nwwz dat er per saldo bijkwam tussen 31 december van jaar t en 31 december van jaar t+1 anderzijds. In een formule: ((instroom jaar t - (stock nwwz 31/12 jaar t+1 – stock nwwz 31/12 jaar t)).

Het saldo van de in- en uitstroom wijkt af van de evolutie bij de statische analyse. Het verschil heeft te maken met de verschillende referentieperiodes die gebruikt worden. Bij de statische analyse geven we de evolutie weer van het gemiddeld aantal nwwz op jaarbasis, terwijl we bij de dynamische analyse de evolutie weergeven tussen het begin en het einde van een jaar.

3. Risico op langdurige werkloosheid

Het risico op langdurige werkloosheid drukken we uit in de vorm van een restpercentage dat weergeeft hoeveel procent van de ingestroomde werklozen (zie paragraaf 2) na 6, 12 of 24 maanden nog steeds en ononderbroken werkloos is. Het restpercentage duidt meer bepaald op niet-werkende werkzoekenden die 6, 12 of 24 maanden na het instroommoment nog steeds nwwz zijn en tijdens de referentieperiode geen werkloosheidsonderbreking van minstens twee maanden kenden (twee of meer maanden na mekaar niet meer ingeschreven als nwwz op het einde van de maand).

De personen die sinds januari 2000 instroomden als nwwz werden opgevolgd tot en met eind juli 2005. Dit wil zeggen dat bij het berkenen van de restpercentages rekening gehouden werd met de positie van de ingestroomde nwwz tot en met eind juli 2005. Voor de nwwz die sinds augustus 2003 instroomden konden we dan ook geen positie na 24 maanden bepalen; voor de nwwz die sinds augustus 2004 instroomden konden we geen positie na 12 maanden bepalen. Voor het instroomjaar 2003 raamden we daarom een restpercentage na 24 maanden op basis van de nwwz die instroomden tussen januari en augustus 2003. Voor het instroomjaar 2004 raamden we echter geen restpercentage na 12 maanden omdat we dan abstractie zouden moeten maken van de nieuw ingestroomde oudere werklozen en PWA-werknemers in de tweede jaarhelft van 2004 (zie annex bij het hoofdstuk), wat geen betrouwbare restpercentages zou opleveren.

4. ILO-werkloosheidsgraad

Om de Vlaamse werkloosheidssituatie te vergelijken met de buurlanden en het Europees gemiddelde maken we gebruik van de ILO-werkloosheidsgraad. De cijfergegevens zijn afkomstig van de Eurostat Labour Force Survey. Dit is een door Eurostat gecoördineerde bevraging in de lidstaten van de Europese Unie, waarvan de Enquête naar de arbeidskrachten (EAK) van het Nationaal Instituut voor de Statistiek de Belgische uitvoering is. De Europese cijfers hebben betrekking op het tweede kwartaal van ieder jaar, de cijfergegevens over België en de gewesten zijn jaargemiddelden.

De ILO-werkloosheidsgraad geeft de verhouding tussen het aantal werklozen en de beroepsbevolking tussen 15 en 64 jaar. Volgens de criteria van de International Labour Organisation (ILO) is een werkloze een niet-werkende die actief naar werk gezocht heeft in een referentieperiode van vier weken en binnen de twee weken een nieuwe job kan beginnen, of een niet-werkende die een job gevonden heeft die binnen de drie maanden begint. Het aantal ILO-werklozen verschilt van het aantal werklozen ingeschreven als niet-werkende werkzoekende bij de VDAB. Werklozen die omwille van uiteenlopende redenen geen actief zoekgedrag vertonen of niet meteen beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt worden niet bij de ILO-werklozen geteld. Bovendien wordt volgens de ILO-definitie iemand die tijdens de referentieweek van de enquête één uur of meer gewerkt heeft niet als werkloos beschouwd maar als werkend.