Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Jeugdwerkloosheid

20 dec. 2002 — D. Malfait

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2002, hoofdstuk 8.

Samenvatting

In 2002 telt Vlaanderen gemiddeld 6 400 jonge werkzoekenden meer dan in 2001, dit is een stijging van 15%. Hiermee stijgt de jeugdwerkloosheid sterker dan de globale werkloosheid en is de groei sterker dan in voorgaande periode (2000-2001). Nooit eerder in de afgelopen 20 jaar lag de jeugdwerkloosheid in Vlaanderen zo laag als in 2000.

In procenten doet de recente stijging van de werkloosheid zich het sterkst voelen bij de hooggeschoolden (+22%), in absolute aantallen zijn het de jongeren met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs die het grootste slachtoffer zijn van de werkloosheidsstijging. Hiermee blijft de kloof tussen laag- en hooggeschoolde jongeren groot. In 2002 blijven jongeren ook langer werkzoekend dan in 2001.

In vergelijking met Brussel en Wallonië blijft de jeugdwerkloosheid in Vlaanderen minder nijpend. De jeugwerkloosheidsgraden in beide gewesten zijn meer dan dubbel zo hoog als in Vlaanderen. Toch is het zoekpatroon van de werkloze jongeren in de gewesten niet erg verschillend. De publieke bemiddelingsdiensten zijn het meest gebruikte zoekkanaal in de Belgische gewesten. Meer dan zeven op tien van de werkloze jongeren had er contact mee met als doel een baan te vinden.

Het Rosetta-plan tracht het hoofd te bieden aan de jeugdwerkloosheid door jongeren werkervaring te laten opdoen in een startbaanovereenkomst. Eind augustus 2002 waren er in Vlaanderen 18 000 startbaanovereenkomsten lopende, waarvan iets minder dan de helft voor werkzoekenden jonger dan 25 jaar (doelgroep 2) en 27% voor schoolverlaters (doelgroep 1).

Methodologie

De groep ‘jongeren’ wordt afgebakend als alle personen tussen 15 en 25 jaar. Werkloosheid wordt in dit hoofdstuk geoperationaliseerd aan de hand van het gemiddeld aantal niet-werkende werkzoekenden (nwwz) gekend bij de VDAB. We maken gebruik van jaargemiddelden. De raming van 2002 gebeurt op basis van de eerste 10 maanden van 2002 (zie ook methodologie bij hoofdstuk 7).

Voor de berekening van de werkloosheidsgraad wordt het jaargemiddelde van het aantal nwwz tussen 15 en 25 jaar afgezet op de beroepsbevolking tussen 15 en 25 jaar, dit zijn de nwwz (uit de teller) + het aantal jongeren met een betrekking. Voor dit laatste gegeven gebruiken we de NIS-EAK.

Ook voor het zoekgedrag van werkloze jongeren maken we gebruik van de NIS-EAK. Dit betekent dat gewerkt wordt met de ILO-definitie van werkloosheid (zie hoofdstuk 4). Vraag 52 peilt naar de manier waarop men tijdens de laatste 4 weken werk heeft gezocht. Er worden 15 antwoordmogelijkheden aangeboden en er zijn meerdere antwoorden per respondent mogelijk. Elk gebruikt kanaal (elke antwoordmogelijkheid) wordt meegeteld in de berekening.

Voor de gegevens van het aantal startbanen maken we gebruik van de gegevens van het federaal Ministerie voor Tewerkstelling en Arbeid. Het betreft een ontlading op 23 augustus 2002. Lopende startbanen zijn de startbaanovereenkomsten die op die datum nog operationeel zijn. De indeling naar gewest heeft betrekking op de woonplaats van de jonge startbaner.