Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Kwaliteit van de arbeid

20 dec. 2002 — D. Malfait

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2002, hoofdstuk 17.

Samenvatting

In 2001 kreeg het thema kwaliteit van de arbeid nadrukkelijk beleidsaandacht, zowel op Vlaams, Belgisch als op Europees niveau. Plannen werden gesmeed om het brede spectrum van kwaliteit van het werk meetbaar te maken.

De Vlaamse gegevens van een Europees onderzoek naar kwaliteit van de arbeid (ESWC) lichten reeds een tip van de sluier op. In Vlaanderen ligt het aandeel loontrekkenden dat in ongunstige arbeidsomstandigheden werkt (lawaai, hitte, stof, pijnlijke houdingen,...) beneden het Europees gemiddelde. Ook wat betreft de werkdruk, de meeste jobkenmerken en werkstress scoort Vlaanderen gunstiger dan gemiddeld in Europa. Anderzijds zijn er iets meer Vlaamse werknemers dan gemiddeld die een gebrek aan autonomie voor bepaalde aspecten van de job hebben.

Voor heel wat aspecten van kwaliteit van de arbeid zijn er uitgesproken verbanden met arbeidstevredenheid en het rapporteren van werkstress. Werknemers die bijvoorbeeld in pijnlijke posities werken geven meer aan dat werkstress hun gezondheid aantast, dan mensen die niet in pijnlijke posities werken. Er zijn meer werknemers zonder autonomie inzake werktempo die ontevreden zijn dan zij met autonomie. Opmerkelijk is dat er weinig verschillen bestaan tussen de Vlaamse mannen en vrouwen. Het meest uitgesproken zijn de verschillen inzake arbeidsomstandigheden en bepaalde jobkenmerken.

In dit hoofdstuk introduceren we een nieuwe indicator, de precariseringsgraad, dit is het aandeel Vlaamse loontrekkenden dat werkzaam is in precaire arbeidstijdregelingen, d.i. onvrijwillig deeltijds werkend, en/of onvrijwillig in een tijdelijk contract, en/of in sociaal-, en/of in fysiek belastende arbeidstijdregelingen. Anno 2001 gaat het om bijna één op drie Vlaamse loontrekkenden. Vrouwen, jongeren en laaggeschoolden hebben het grootste risico om werkzaam te zijn in ongunstige arbeidstijdregelingen.

Methodologie

17.1 Achtergrond

Het schetsen van een beeld van de ‘kwaliteit van de arbeid’ /’kwaliteit van het werk’/’werkbaarheid’ op het niveau van de globale regionale/nationale arbeidsmarkt gebeurt door (een groot aantal) werknemers te bevragen over hun (oordeel van de) arbeidssituatie en over de werkgebonden gevolgen van het werken in een bepaalde arbeidssituatie. De arbeidssituatie waarin werknemers werken, wordt gekenmerkt door de arbeidsomstandigheden, de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsinhoud, de arbeidsverhoudingen en de arbeidstijdregeling. Klassiek worden vooral de diverse aspecten van de arbeidsinhoud en de gevolgen, zoals stressreacties, geassocieerd met ‘kwaliteit van de arbeid’.

In dit hoofdstuk worden drie verschillende bronnen aangewend om een beeld te schetsen van de ‘werkbaarheid in Vlaanderen’, met name de European Survey on Working Conditions van de European Foundation, de APS-survey van de Vlaamse Gemeenschap en de EAK van het NIS.

17.2 Foto van de kwaliteit van de arbeid in Vlaanderen

1. European Survey on Working Conditions (European Foundation)

Omvang

Het derde European Survey on Working Conditions werd in 2000 uitgevoerd door de ‘Foundation’ (Dublin). De twee vorige bevragingen vonden plaats in 1990 en 1995. In totaal werden 21 500 werkenden (tussen 15 en 64 jaar) uit de EU face-to-face bevraagd, 1 500 per lidstaat (in Luxemburg 527) op basis van een representatieve steekproef bij de werkenden (via de ‘random walk-methode’). Voor de gedetailleerde uitleg van deze steekproefmethode, de weging, de responsgraad en de beperkingen van het onderzoek verwijzen we naar het basisrapport (European Foundation, 2002, p. 9-11).

Vragenlijst

De afname van de Belgische vragenlijst gebeurde door een privé-onderzoeksbureau (INRA-Belgium als onderdeel van INRA-Europe, een Europees netwerk van markt- en publieke opinie-onderzoekbureaus). De vragenlijst is voor de drie surveys min of meer hetzelfde gebleven zodat de data grotendeels vergelijkbaar zijn. De vragenlijst omvat een breed gamma van aspecten die tot het spectrum van de ‘kwaliteit van de arbeid’ behoren: kenmerken van de werksituatie, de fysieke werkomgeving (arbeidsomstandigheden), werkorganisatie en jobkenmerken (arbeidsinhoud), arbeidstijdstelsels, informatie en raadpleging, sociaal klimaat, gezondheidsrisico’s (klachten, ziekteverzuim, arbeidstevredenheid), inkomen en beloning en gezin en arbeid. Naast vragen met een dichotome antwoordcategorie (bv. omvat uw job al dan niet monotome taken) zijn er vragen met een ‘antwoordschaal’ (bv. omvat uw job het werken tegen te krappe deadlines: altijd, bijna altijd, ongeveer ¾ van de tijd, ongeveer de helft van de tijd, ongeveer een kwart van de tijd, bijna nooit en nooit).

Representativiteit

In dit hoofdstuk worden diverse aspecten van kwaliteit van de arbeid uigesplitst naar geslacht voor de Vlaamse loontrekkenden vergeleken met het EU-15 gemiddelde.

In tegenstelling tot wat we vooralsnog aannamen is het mogelijk de Belgische gegevens op te delen naar regio en taalrol. We hebben geselecteerd op taalrol, aangezien op 2 Brusselaars na alle Nederlandstaligen in Vlaanderen wonen. Het betreft in totaal 881 werknemers, waaronder 731 loontrekkenden. Tabel 1 laat zien dat de verdeling van de steekproef voor diverse kenmerken grosso modo overeenkomt met de administratieve gegevens aangaande de ganse populatie Vlaamse werknemers/loontrekkenden. Enkel het aantal oudere loontrekkenden in de Vlaamse steekproef is enigszins onderschat, ten voordele van de jongeren. De tabel kan in de cijferbijlage van hoofdstuk 17 worden geraadpleegd.

Naar sector vertoont de Vlaamse steekproef van het EWSC een beperkte oververtegenwoordiging in alle quartaire sectoren en in de financiële sector en een beperkte ondervertegenwoordiging in textiel en confectie, bouw en horeca. Beide laatste zijn typische KMO-sectoren. Opvallend is echter het verschil bij de ‘diensten aan ondernemingen’, die in de Vlaamse steekproef slechts betrekking heeft op 4,5% van de werknemers terwijl de administratieve bronnen een aandeel van 10,8% aangeven voor deze sector. Dit heeft alles te maken met interimarbeid, die in de administratieve bronnen tot deze sector behoort, onafhankelijk in welke sectoren de uitzendarbeiders werkzaam zijn.

2. APS-Survey van de Vlaamse Gemeenschap

Voor meer achtergrond bij deze enquête: zie methodologische bijlage bij hoofdstuk 15. In dit hoofdstuk hebben we enkel de vragen aangaande arbeidstevredenheid weerhouden (m.n. de algemene jobtevredenheid, tevredenheid wat betreft de fysieke werkomstandigheden, inhoud van de job, de mogelijkheden tot bijleren, werkdruk en initiatief nemen). Daarnaast wordt er in de enquête tevens gepeild naar de tevredenheid wat betreft uurregeling, kansen op promotie, vakantieregeling, werkzekerheid, loon, collega’s, directe chef, afstand werk en soepele regeling werk (Ministerie Vlaamse Gemeenschap, 2002, p. 13-17).

In het hoofdstuk is de analyse beperkt tot de Vlaamse loontrekkenden, waarvoor de steekproefomvang 658 eenheden betreft.

3. Precariseringsgraad: Enquête naar de Arbeidskrachten van het NIS

Voor meer achtergrond bij deze enquête: zie methodologische bijlage bij hoofdstuk 2. Dit hoofdstuk heeft enkel betrekking op de vragen die verband houden met arbeidstijdregelingen.

Onvrijwillige deeltijdarbeid wordt geoperationaliseerd via het antwoord ‘vindt geen voltijds werk’ op de vraag naar de ‘belangrijkste reden om tijdens de referentieweek deeltijds te werken’ (EAK vraag 19).

Onvrijwillig tijdelijke arbeid wordt geoperationaliseerd via het antwoord ‘kon geen vast werk vinden’ op de vraag waarom men dergelijke arbeidsvoorwaarden (tijdelijk werk) aanvaardde (EAK vraag 15b). Tijdelijk werk betreft hier studentenarbeid, arbeid in het kader van opleiding, gelegenheidswerk zonder formele overeenkomst, arbeid als uitzendkracht of arbeid van bepaalde duur. Beide laatste vormen maken respectievelijk 21% en 64% uit van de totale tijdelijke arbeid.

Fysiek belastende arbeidstijdregeling verwijst naar het werken in een ploegenstelsel, hetzij in 2 ploegen, in 3 ploegen of in 4 of meer ploegen tijdens de referentiemaand (EAK vraag 34) en/of wanneer gedurende de referentiemaand minstens de helft van de werkdagen ‘s nachts werd gewerkt, d.i. tussen 23 en 5 uur (EAK vraag 35b).

Sociaal belastende arbeidstijdregeling verwijst naar het werken in een systeem van flexibele uurroosters (uurrooster wordt opgelegd door de werkgever) (EAK vraag 34) en/of wanneer gedurende de referentiemaand minstens de helft van de werkdagen ’s avonds werd gewerkt, d.i. tussen 23 en 5 uur (EAK vraag 35a) en/of gedurende de referentiemaand minstens de helft van de weekends (zaterdag en/of zondag) werd gewerkt (EAK vraag 35c en 35d).

De precariseringsgraad is het aandeel loontrekkenden dat op zijn minst in één van bovenstaande precaire arbeidstijdregelingen werkzaam is. Dit betekent dat zowel loontrekkenden die werken in één precaire arbeidstijdregeling als respondenten die in meerdere precaire arbeidstijdregelingen tegelijkertijd werken in de teller voorkomen. We hebben de graad zo ontwikkeld dat er geen dubbeltellingen voorkomen.

Elk van de diverse arbeidstijdregelingen en de precariseringsgraad zijn opdeelbaar naar diverse kenmerken, in de diverse gewesten. Op basis van de LFS-gegevens van Eurostat zou het tevens mogelijk moeten zijn de Vlaamse/Belgische gegevens te vergelijken op Europees niveau.