Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Lissabon-Vlaanderen: 70-60,5

20 dec. 2003 — S. Van Gils

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2003, hoofdstuk 3.

Samenvatting

In de vorige edities van het Jaarboek over de arbeidsmarkt in Vlaanderen werden de prestaties van de Vlaamse en de Belgische arbeidsmarkt vergeleken met onze drie grootste buurlanden (Nederland, Frankrijk en Duitsland) en met het gemiddelde van de gehele Europese Unie (EU-15). In dit hoofdstuk vergelijken we Vlaanderen en België met alle Europese lidstaten afzonderlijk. De focus ligt op de werkzaamheidsgraad. We zien dat de Vlaamse werkzaamheidsgraad ongeveer evenveel bedraagt als gemiddeld in Europa. Helemaal onderaan vinden we de zuiderse landen Spanje, Italië en Griekenland terug, terwijl de Scandinavische landen, samen met Nederland en het Verenigd Koninkrijk, de beste scores laten optekenen. De verschillen inzake werkzaamheidsgraad tussen de Europese lidstaten zijn vooral een gevolg van een verschillend aandeel werkende vrouwen. De werkzaamheidsgraden van de mannen liggen heel wat dichter bij elkaar.

Naar leeftijd wordt duidelijk dat Vlaanderen wordt gekenmerkt door wat we eerder de samengedrukte loopbaan hebben genoemd. We beginnen relatief laat met werken en stoppen er ook relatief vroeg mee. In de leeftijdsgroep tussen 25 en 49 jaar ligt de Vlaamse werkzaamheidsgraad dan weer bijzonder hoog. We evenaren zelfs de goede scores van Zweden, Denemarken en Nederland. Ook hier zijn het de Zuid-Europese landen die het minder goed doen. Daarnaast blijkt dat de samengedrukte loopbaan eerder een Vlaams dan een Belgisch fenomeen is. De late intrede in en vroege uittrede uit de arbeidsmarkt zijn ook wel in België aanwezig, maar de werkzaamheidsgraad bij de 25- tot 49-jarigen ligt gemiddeld in België lang niet zo hoog als in Vlaanderen.

Ten slotte maakt de middellangetermijnevolutie van de werkzaamheidsgraad duidelijk dat Vlaanderen in Europees perspectief achterop dreigt te raken. In 1995 lag het aandeel werkenden in Vlaanderen immers nog 1,1 procentpunt hoger in vergelijking met het EU-15-gemiddelde. In 1999 en 2000 ligt de Vlaamse werkzaamheidsgraad op ongeveer hetzelfde niveau als in EU-15, om in 2002 zowel onder het EU-15- als (heel nipt) onder het EU-12-gemiddelde uit te komen.

Methodologie

De gebruikte cijfergegevens in dit hoofdstuk zijn afkomstig van de Eurostat Labour Force Survey (LFS). Dit is een door Eurostat gecoördineerde bevraging in de lidstaten van de Europese Unie, waarvan de NIS Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) de Belgische uitvoering is. De Europese cijfers hebben betrekking op het tweede kwartaal van ieder jaar, met Frankrijk en Oostenrijk als uitzondering, waar de cijfer betrekking hebben op het eerste kwartaal. De cijfergegevens over België en het Vlaams Gewest zijn jaargemiddelden.

In het hoofdstuk worden de arbeidsmarkten van de verschillende Europese lidstaten meestal vergeleken op basis van de werkzaamheidsgraad. Deze indicator geeft aan welk aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd (van 15 tot en met 64 jaar) aan het werk is. Het aantal werkenden wordt bepaald aan de hand van de ILO-normen. Volgens deze normen is iemand werkzaam wanneer deze persoon in de referentieweek van de enquête minstens een uur betaalde arbeid heeft verricht. Deze indicator wordt verder opgesplitst naar leeftijd en geslacht.

Om de positie van jongeren op de arbeidsmarkt te vergelijken maken we echter geen gebruik van de werkzaamheidsgraad. Studenten die hun studie niet combineren met een (bij)job worden in de gebruikte bron (LFS) immers als niet-werkenden geteld. Dit kan tot verkeerde conclusies leiden. Vlaanderen en België worden in Europees perspectief immers gekenmerkt door een late intrede van jongeren op de arbeidsmarkt. De Vlaamse en Belgische jongeren studeren langer en bovendien is het niet de gewoonte dat deze jongeren gedurende heel het jaar hun studie combineren met een (bij)job, zoals bijvoorbeeld wel het geval is in Nederland en enkele Scandinavische landen. Dit drukt de werkzaamheidsgraad (bij jongeren en algemeen), zonder dat we dit als negatief moeten beoordelen. Als jongeren langer studeren, zal het aandeel hooggeschoolden in de bevolking ook hoger liggen en een diploma hoger onderwijs biedt in de meeste gevallen nog altijd de beste kansen op de arbeidsmarkt. Daarom beoordelen we de prestaties van de jongeren op de arbeidsmarkt met behulp van de ILO-werkloosheidsgraad. Deze indicator zet het aantal werkloze jongeren af tegenover de beroepsbevolking (werkenden en werklozen) van 15 tot en met 24 jaar.

Lijst met afkortingen van de verschillende landen

- EU-15: Het gemiddelde van alle 15 Europese lidstaten
- EU-12: Het gemiddelde van alle Europese lidstaten exclusief Oostenrijk, Finland en Zweden; deze landen zijn pas in 1995 tot de Europese Unie toegetreden
- EU-3: Het gemiddelde van Frankrijk, Nederland en Duitsland
- Vl: Vlaams Gewest
- B: België
- Nl: Nederland
- Fr: Frankrijk
- De: Duitsland
- It: Italië
- Gr: Griekenland
- Es: Spanje
- Pt: Portugal
- At: Oostenrijk
- UK: Verenigd Koninkrijk
- Ie: Ierland
- Fi: Finland
- Se: Zweden
- Dk: Denemarken