Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Mijn buurman werkt ook

20 dec. 2002 — C. Vermandere

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2002, hoofdstuk 6.

Samenvatting

Vooral in grotere steden kan het aandeel personen dat deelneemt aan de arbeidsmarkt sterk verschillen van buurt tot buurt. Op die manier kan de gemeentelijke werkzaamheidsgraad op een aanvaardbaar niveau liggen terwijl er binnen de gemeente toch ook buurten zijn met een erg laag aandeel werkenden in de bevolking op arbeidsleeftijd. Hetzelfde geldt voor de werkloosheids- en activiteitsgraad. Een analyse van de arbeidsdeelname op buurtniveau in de Vlaamse centrumsteden en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest leert dat de spreiding van werkenden en werklozen over de verschillende buurten in de ene stad aanzienlijk egaler is dan in de andere. Verder komt vooral in de grote steden een concentrisch patroon tot uiting, met typisch een hogere werkloosheidsgraad in de centrumbuurten en een hoger aandeel werkenden in de stadsrand.

Methodologie

Het hoofdstuk is gebaseerd op een presentatie die werd gegeven in de gebruikersgroep rond het Datawarehouse Arbeidsmarktgegevens, een gegevensbestand waarin arbeidsmarktinformatie van verschillende socialezekerheidsinstellingen (RSZ, RSZPPO, RSVZ, RVA, RIZIV-GRI en RKW) wordt geïntegreerd. Deze integratie is meer dan louter een samentelling van het cijfermateriaal van deze socialezekerheidsinstellingen, de data worden daadwerkelijk aan elkaar gekoppeld zodat dubbeltellingen (bijvoorbeeld personen met zowel een loontrekkende als een zelfstandige job) worden vermeden.

De populatie van het Datawarehouse bestaat uit alle personen die gekend zijn bij één van de zes deelnemende socialezekerheidsinstellingen. Bijgevolg is niet de voltallige Belgische bevolking gekend in het Datawarehouse. De hiaten situeren zich vooral bij het werkzoekende en het niet-beroepsactieve segment van de bevolking. Bij de werkzoekenden zijn enkel de uitkeringsgerechtigde werkzoekenden gekend. Bijgevolg zijn de in dit hoofdstuk berekende werkloosheidsgraden lager dan de reële werkloosheidsgraden en de interpretatie ervan moet worden beperkt tot de vergelijkende analyse binnen het hoofdstuk.

De werkloosheidsgraad wordt berekend als het aandeel uitkeringsgerechtigde werkzoekenden in de beroepsbevolking (werkenden + uitkeringsgerechtigde werkzoekenden) tussen 18 en 64 jaar. De werkzaamheidsgraad is het aandeel werkenden in de bevolking op arbeidsleeftijd (18-64 jaar).

Het hoofdstuk is gebaseerd op een tabel uit basistoepassing 1 (een verdeling van de populatie naar arbeidsmarktpositie) en geeft de situatie op 30 juni 1999 weer. Het bevolkingsbestand, op basis waarvan de werkzaamheidsgraad wordt berekend, betreft de situatie op 1 januari 1999.

Om de polarisatie tussen de buurten van een stad te kunnen meten, maken we gebruik van de interdecielafstand als spreidingsmaat. Deze bekomen we door binnen elke stad de wijken te groeperen in decielen. De interdecielafstand is dan het verschil tussen de werkzaamheidsgraad (werkloosheidsgraad) van het eerste en het negende deciel. Op die manier sluiten we in beide richtingen de 10% buurten met de meest extreme waarden uit de analyse en weten we tussen welke waarden de 80% meest gemiddelde buurten zich situeren. Hoe hoger de interdecielafstand, hoe groter het verschil tussen de wijken en hoe minder egaal de spreiding.

De buurten met minder dan 100 inwoners of waarvan minder dan de helft van de inwoners is gekend in het Datawarehouse werden niet in de analyse opgenomen. Op de figuren worden deze wijken blanco ingekleurd.

Ter bescherming van de privacy geeft het Datawarehouse niet het exacte aantal personen in cellen met minder dan 3 observaties, maar de waarde 1-3. Om toch met totalen te kunnen werken werd deze 1-3 telkens vervangen door de waarde 2. Hierdoor wijken de aantallen (in zeer beperkte mate) af van de exacte aantallen. In een beperkt aantal buurten leidde dit tot dekkingsgraden hoger dan 100%. Dit werd dan gecorrigeerd door een aantal observaties weg te laten tot een dekkingsgraad van 100% werd bekomen. De weglatingen gebeurden eerst in de subgroep ‘beroepsinactief’, daarna verhoudingsgewijs in ‘werkend’ en ‘werkzoekend’.