Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Minder gezin, meer arbeid? De arbeidsdeelname van de bevolking naar gezinspositie. Een situering van Vlaanderen in Europa

05 jul. 2002 — K. Geurts

Beschrijving

Het doel van deze publicatie is na te gaan op welke manier de bevolking participeert op de arbeidsmarkt naargelang de huishoudpositie waarin hij of zij zich bevindt. In deze analyse proberen we te achterhalen waar Vlaanderen zich situeert ten opzichte van de Europese lidstaten. We weten dat de arbeidsdeelname sterk verschilt naar leeftijd en geslacht. We gaan na of de gezinspositie waarin personen zich bevinden een bijkomende onderscheidende factor vormt. We toetsen in welke mate een aantal gangbare opvattingen nog gelden, zoals bijvoorbeeld de stelling dat moeders minder sterk aanwezig zijn op de arbeidsmarkt dan vrouwen zonder kinderen. Daarnaast komen ook een aantal vergelijkingen tussen huishoudposities aan bod die minder voor de hand liggen, zoals bijvoorbeeld het verschil tussen alleenstaanden en koppels, tussen ouderen mét en zonder kinderen etc.

In een eerste hoofdstuk lichten we elke huishoudpositie die in deze publicatie aan bod komt nader toe. Zowel de man-/vrouw-verdeling als de concentratie naar leeftijdsklasse komen aan bod. Daarnaast wordt beknopt de evolutie geschetst van het huishoudtype in de loop van de jaren ’90 en belichten we de situatie in Vlaanderen vanuit een internationaal perspectief. Een bepaalde gezinspositie kan heel wat anders betekenen voor jongeren dan voor ouderen. Neem bijvoorbeeld iemand zonder kinderen die samenleeft met een partner. In de jongere leeftijdsklassen is dit iemand die net aan gezinsvorming is begonnen en inzake tijdsbesteding nog geen rekening moet houden met kinderen. In de oudere leeftijdsklassen daarentegen, zal dit veelal iemand zijn waarvan de kinderen reeds het huis uit zijn en die reeds het grootste deel van de beroepsloopbaan of de zorg voor het huishouden achter de rug heeft. Omdat de arbeidsdeelname van personen in verschillende gezinsposities sterk verschilt naar leeftijd, hebben we er in deze publicatie voor gekozen om de drie grote leeftijdscategorieën afzonderlijk te behandelen. Hoofdstuk 2, 3 en 4 behelzen achtereenvolgens de jongeren tussen 15 en 24 jaar, de volwassenen tussen 25 en 49 jaar en de ouderen tussen 50 en 64 jaar.

Binnen elk hoofdstuk hebben we de verdere indeling laten bepalen door de invalshoek die uit de analyse als meest zinvol naar voren kwam. Bij de jongeren (hoofdstuk 2) blijkt het al dan niet inwonen bij de ouders een belangrijke onderscheidende factor te zijn, naast het feit of de jongere nog studeert of niet. Bij de 25- tot 49-jarigen overheerst haast in elk huishoudtype het verschil tussen mannen en vrouwen, maar in bepaalde gezinsposities is de seksekloof dominanter dan in andere. Ook bij de ouderen heeft de seksekloof de overhand en zorgt het feit of er nog kinderen in het ouderlijk huis wonen voor bijkomende verschillen inzake arbeidsmarktdeelname.

De opzet van deze publicatie is niet alleen een beschrijving te geven van de arbeidsdeelname naar huishoudpositie in het Vlaams Gewest, maar ook na te gaan in hoeverre het deelnamepatroon in ons gewest overeenkomt met dat in de buurlanden en in de overige (beschikbare) Europese lidstaten. Om deze beschrijving enigszins overzichtelijk te houden zullen we in de analyse telkens die landen groeperen die min of meer een gelijkaardig patroon vertonen. Na een beschrijving van de situatie in deze landengroepen geven we aan bij welke groep het Vlaams Gewest het dichtst aansluit.

Methodologie

De cijfers in deze publicatie zijn gebaseerd op de Europese Labour Force Survey (LFS), een Europese databank die beheerd wordt door Eurostat. De Europese LFS is op haar beurt gebaseerd op de diverse nationale enquêtes naar de arbeidskrachten; in België is dit de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van het NIS.

1. Huishoudtypen

In de meeste landen zijn de vragen naar de samenstelling van het huishouden en de gezinspositie van de bevolking opgenomen in de algemene vragenlijst van de nationale enquête naar de arbeidskrachten. In België bestaat er naast de individuele vragenlijst een ‘huishoudformulier’ waarop de samenstelling van het huishouden wordt ingevuld. Voor Zweden, Denemarken en Finland bevat de LFS geen huishouddata op individueel niveau. Deze landen konden bijgevolg niet in de analyse worden opgenomen.

De bevolking wordt ingedeeld in 8 huishoudposities:

1. alleenstaand:

2. inwonend bij de ouders:

3. samenwonend met partner (‘koppels’):

4. samenwonend met partner en één kind (‘koppel met 1 kind’):

5. samenwonend met partner en twee kinderen (‘koppel met 2 kinderen’):

6. samenwonend met partner en drie of meer kinderen (‘koppel met 3+ kinderen’):

7. alleenstaand met kinderen (‘eenoudergezinnen’):

8. anderen:

De typering van een huishoudpositie gebeurt vanuit het perspectief van de referentiepersoon van het huishouden (meestal is dit de belangrijkste kostwinner in het huishouden). De aanduiding van de familieband (‘ouder’-‘kind’) staat los van de leeftijd van de kinderen; ook kinderen van de partner worden als ‘kinderen’ beschouwd. Zowel gehuwde als ongehuwde partners worden als ‘partner’ beschouwd. Alle categorieën met uitzondering van de ‘anderen’ zijn zuivere huishoudtypen, dit wil zeggen dat geen andere personen deel uitmaken van het huishouden dan degenen die de categorie aanduidt. Bijvoorbeeld: de ouders in het geval van een koppel met twee inwonende kinderen horen thuis in categorie 5. Indien één van de kinderen reeds het huis uit is, horen de ouders thuis in categorie 4. Indien het gezin eveneens een inwonende oma telt, zullen alle gezinsleden terug te vinden zijn in categorie 8.

In de figuren worden meestal enkel de huishoudtypen opgenomen die binnen een geslacht en binnen een leeftijdsklasse minstens 5% van de bevolking uitmaken.

2. 11 Europese lidstaten

Door de beperkingen van de databank konden slechts 11 Europese lidstaten in de analyse opgenomen worden. Voor Zweden, Denemarken en Finland bevat de LFS geen huishouddata op individueel niveau (zie hoger) en voor Luxemburg zijn de verschillende huishoudcategorieën te klein om betrouwbaar te zijn. De 11 Europese lidstaten die wel in de analyse werden opgenomen zijn België, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Groot-Brittannië, Ierland, Italië, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Spanje. Deze 11 landen tezamen worden aangeduid met de afkorting ‘EU-11’.

3. Het jaar 2000 en de evolutie 1990-2000

De regel is dat de gebruikte LFS-data betrekking hebben op het tweede kwartaal van het betreffende jaar.

De uitzonderingen hierop zijn:

  • Frankrijk: beschikbare LFS-data hebben betrekking op het eerste kwartaal

  • België (en gewesten), Italië en Portugal: de LFS-data met betrekking tot het tweede kwartaal van deze drie landen vertonen jaarlijks grote schommelingen en zijn dus minder betrouwbaar. Deze onvolkomenheid werd opgevangen door voor deze landen met voortschrijdende gemiddelden te werken: in plaats van de data van één bepaald jaar, wordt telkens het gemiddelde van drie jaren genomen, zodat grote schommelingen afgevlakt worden. Omdat 2000 het laatst beschikbare jaar is en om niettemin een zekere eenvoud in de tekst te bewaren, hebben we er bovendien voor geopteerd om voor deze drie landen het gemiddelde van 1998, 1999 en 2000 aan te duiden met ‘2000’. Hieruit vloeit voort dat ook alle andere jaartallen voor België, Italië en Portugal betrekking hebben op het gemiddelde van dát jaar en de twee jaren ervoor.

De meest recente gegevens die in de analyse gebruikt worden hebben betrekking op het jaar 2000. Daarnaast wordt ook de evolutie in de loop van de jaren ‘90 besproken. Niet voor alle 11 landen zijn echter (betrouwbare) data met betrekking tot 2000 beschikbaar, of kan een evolutie vanaf 1988 (of 1990) gegeven worden. Data kunnen ontbreken omwille van twee redenen: ten eerste zijn de LFS-data zoals voor deze analyse vereist, voor bepaalde landen en voor bepaalde jaren onbestaande (met andere woorden niet leverbaar door Eurostat); ten tweede vertonen de tijdreeksen voor sommige landen grote breuken (vaak als gevolg van een wijziging in de enquête) zodat een beschrijving van de evolutie onmogelijk wordt - om dit op te vangen werden bepaalde jaren aan het begin of aan het einde van de tijdreeks uit de analyse geweerd. Door deze beperkingen hebben de meest recent beschikbare data voor Groot-Brittannië betrekking op 1999 en voor Ierland op 1997; daarnaast kan voor Duitsland en Nederland slechts een evolutie geschetst worden vanaf 1992 en voor Oostenrijk vanaf 1995.

Overzicht gebruikte data

België

4. Indicatoren

Op basis van hun arbeidsmarktsituatie wordt de bevolking in deze publicatie ingedeeld in 4 groepen: werkenden, werkzoekenden, studenten en inactieven. De afbakening van de twee eerste groepen gebeurt op basis van de ILO-definitie; dit is de door Eurostat (de leverancier van de data) gehanteerde norm. De twee laatste groepen horen volgens de ILO-afbakening thuis onder de ‘niet-beroepsactieven’. Wij zonderen in deze laatste groep de studenten af, om een beter beeld te krijgen van de reden voor niet-beroepsactiviteit bij de jongeren. De overige niet-beroepsactieven duiden we aan met de term ‘inactieven’ of ‘overigen’.

Definities

Werkenden: (ILO-definitie) personen die in de referentieweek minstens 1 uur betaalde arbeid verricht hebben.

Werkzoekenden: (ILO-definitie) niet-werkenden die actief naar werk hebben gezocht in een referentieperiode van 4 weken en binnen de 2 weken een nieuwe job kunnen beginnen, en niet-werkenden die een job hebben gevonden die binnen de 3 maanden begint.

Studenten: niet-werkenden en niet-werkzoekenden die in een referentieperiode van 4 weken een opleiding hebben gevolgd.

Inactieven/overigen: personen die niet tot de werkenden, werkzoekenden of studenten behoren.

Indicatoren

Opmerking: de leeftijdsafbakening wordt steeds bij de indicator vermeld. Indien niet vermeld, gaat het om de bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar).

Werkzaamheidsgraad = werkenden/

bevolking

Werkloosheidsgraad = werkzoekenden/

Activiteitsgraad = werkenden + werkzoekenden/

Aandeel deeltijdarbeid = deeltijds werkenden/

Let wel: het aandeel deeltijdarbeid wordt berekend als het aantal deeltijds werkenden ten opzichte van de som van het aantal deeltijds en het aantal voltijds werkenden. De werkenden waarvan het arbeidsregime ongekend is (vb. in België is dit het geval voor de zelfstandigen) worden in deze berekening buiten beschouwing gelaten.

5. Betrouwbaarheid

Omwille van de aard van de data is het noodzakelijk omzichtig om te springen met de gebruikte gegevens: het Europese databestand is immers een verzameling van verschillende nationale bestanden die op hun beurt gebaseerd zijn op enquêtegegevens. Om de betrouwbaarheid van het gebruikte cijfermateriaal te verhogen, houden we ons aan een aantal beperkingen en hebben we een aantal ingrepen uitgevoerd op de basisgegevens. Enkele daarvan werden reeds hoger vermeld, we zetten ze hier op een rijtje:

  • volgens Eurostat zijn de LFS-data enkel betrouwbaar indien ze betrekking hebben op groepen bestaande uit minstens x aantal personen. Het minimale aantal verschilt van land tot land. Voor België bijvoorbeeld is dit 4 500 personen. We houden ons aan deze voorwaarde.

  • omdat de gegevens voor België, Italië en Portugal over de jaren zeer grote schommelingen vertonen, gebruiken we voor deze drie landen voortschrijdende gemiddelden (zie hoger).

  • gegevens van Duitsland en Nederland van vóór 1992 nemen we niet op omdat er tussen 1991 en 1992 een opvallende tijdreeksbreuk bestaat. Om dezelfde reden zijn de gegevens van Groot-Brittannië met betrekking tot 2000 niet opgenomen (tijdreeksbreuk met 1999).

  • huishoudcategorieën die minder dan 5% van de bevolking in een bepaalde sekse- en leeftijdsgroep uitmaken, worden niet in de analyse opgenomen. Soms maken we hierop een uitzondering voor de eenoudergezinnen bij de vrouwen (4% van de bevolking). De aandelen van de huishoudcategorieën per geslacht en leeftijdsklasse vind je in tabellen 1.1 en 1.2 en in de cijferbijlage op de website.

Ondanks deze beperkingen moeten we voorzichtig omspringen met de data: er bestaat grote variatie tussen de landen in de meetmomenten, de vraagstelling, de wijze van enquêteren, etc. We vermijden dan ook om in de tekst percentages te gebruiken wanneer die ons inziens slechts indicatief zijn voor de arbeidsmarktsituatie van een bepaalde groep. De werkloosheidsgraden bijvoorbeeld, vermelden we enkel wanneer het om grote groepen binnen de bevolking gaat. In de cijferbijlage vind je wel alle precieze aandelen, ook van de kleinere groepen. Aan de lezer vragen we bij het gebruik van deze gegevens rekening te houden met hogergenoemde opmerkingen.

6. Basis voor figuur 3.29 ‘Werkzaamheidsgraad van de moeders (25-54 jaar) naar leeftijd van het jongste kind’

Figuur 3.29 is gebaseerd op een tweede LFS-bestand. Dit bestand deelt de bevolking in naar de aanwezigheid van kinderen in het huishouden en de leeftijd van het jongste kind. In dit bestand worden enkel de personen jonger dan 15 jaar beschouwd als kinderen. De cijfers voor het Vlaams Gewest (en België) hebben betrekking op het gemiddelde van de vier kwartalen van het betreffende jaar (2001). Wat de andere landen betreft hebben de gebruikte cijfers betrekking op het eerste (Frankrijk) of het tweede (alle overige landen) kwartaal van 2001.

deeltijds + voltijds werkenden

bevolking

werkenden + werkzoekenden


De data van 2000 hebben betrekking op: gemiddelde 2e kwartalen 1998-1999-2000
Beschikbare jaren: 1990-2000

Duitsland
De data van 2000 hebben betrekking op: 2e kwartaal 2000
Beschikbare jaren: 1992-2000


Frankrijk
De data van 2000 hebben betrekking op: 1e kwartaal 2000
Beschikbare jaren: 1988-2000


Griekenland
De data van 2000 hebben betrekking op: 2e kwartaal 2000
Beschikbare jaren: 1988-2000


Groot-Brittannië
De data van 2000 hebben betrekking op: 2e kwartaal 2000
Beschikbare jaren: 1988-1999


Ierland
De data van 2000 hebben betrekking op: 2e kwartaal 2000
Beschikbare jaren: 1988-1997


Italië
De data van 2000 hebben betrekking op: gemiddelde 2e kwartalen 1998-1999-2000
Beschikbare jaren: 1990-2000


Nederland
De data van 2000 hebben betrekking op: 2e kwartaal 2000
Beschikbare jaren: 1992-2000


Oostenrijk
De data van 2000 hebben betrekking op: 2e kwartaal 2000
Beschikbare jaren: 1995-2000


Portugal
De data van 2000 hebben betrekking op: gemiddelde 2e kwartalen 1998-1999-2000
Beschikbare jaren: 1990-2000


Spanje
De data van 2000 hebben betrekking op: 2e kwartaal 2000
Beschikbare jaren: 1988-2000


alle personen die niet in categorie 1-7 thuishoren.


persoon die leeft in een huishouden dat uitsluitend bestaat uit hem- of haarzelf en zijn of haar kind(eren); de persoon zelf is de referentiepersoon van het huishouden;


persoon die samenwoont met zijn of haar partner (al dan niet gehuwd) en zijn of haar drie of meer kinderen (of kinderen van de partner); het huishouden bestaat uitsluitend uit het koppel en deze kinderen en de persoon zelf of de partner is de referentiepersoon van het huishouden;


persoon die samenwoont met zijn of haar partner (al dan niet gehuwd) en zijn of haar twee kinderen (of kinderen van de partner); het huishouden bestaat uit vier personen en de persoon zelf of de partner is de referentiepersoon van het huishouden;


persoon die samenwoont met zijn of haar partner (al dan niet gehuwd) en zijn of haar kind (of kind van de partner); het huishouden bestaat uit drie personen en de persoon zelf of de partner is de referentiepersoon van het huishouden;


persoon die samenwoont met zijn of haar partner (al dan niet gehuwd); het huishouden bestaat uit twee personen;


persoon die inwoont bij (één van) de ouders; één van de ouders is de referentiepersoon van het huishouden;


persoon die leeft in een huishouden bestaand uit één persoon;