Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Mobiliteit tussen werk en niet-werk

20 dec. 2003 — M. Tielens

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2003, hoofdstuk 11.

Samenvatting

In het kader van de Europese werkgelegenheidsdoelstellingen tracht de regering zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen. Het aantal werkenden is tussen 1996 en 2002 toegenomen, maar achter die nettotoename gaat heel wat meer schuil. Naast personen die een job vinden en aan het werk gaan, zijn er immers ook veel personen die hun job verlaten en werkloos of niet-beroepsactief worden. Het zijn voornamelijk vrouwen, ouderen en laaggeschoolden die structureel sterker verankerd zitten in het niet-werkende segment van de arbeidsmarkt. Bij hen is enerzijds de kans dat ze op een jaar tijd uit het werkend segment stromen groter en anderzijds is de kans dat ze vanuit een niet-werkende situatie naar werk stromen kleiner. Bij 45-plussers is het aandeel niet-werkenden dat terug aan de slag gaat bijzonder klein. Voor hen geldt: eenmaal uit het werkende segment, altijd uit het werkende segment. Bovendien blijkt dat zowat de helft van alle personen die de transitie van werk naar niet-werk maken dit onvrijwillig doet en dus ongewild zonder werk valt.

Methodologie

De meest voor de hand liggende manier om mobiliteit te meten is door twee vragen uit de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) met elkaar te kruisen, enerzijds de vraag naar de huidige arbeidsmarktsituatie en anderzijds de retrospectieve vraag naar de arbeidsmarktsituatie één jaar voor de enquête. De huidige (subjectieve invulling van de) arbeidsmarktsituatie wordt in kaart gebracht met vraag 81 in deze enquête. De retrospectieve vraag naar de arbeidsmarktsituatie een jaar geleden is voor personen zonder betrekking vraag 59 en voor personen met een betrekking vraag 65.

Schema M11.1 Overzicht van de relevante vragen in de EAK om mobiliteit te meten

- Vraag 81: Welke situatie karakteriseert het best het socio-professioneel statuut van M_?
1. M_ heeft een betrekking
2. M_ heeft een betrekking die hij/zij nog niet begonnen is
3. M_ is leerling/student/in beroepsopleiding
4. M_ is huisvrouw/huisman
5. M_ is arbeidsongeschikt
6. M_ is werkloos
7. M_ is op brugpensioen
8. M_ is op pensioen
9. andere personen zonder betrekking

- Vraag 59: Hoofdactiviteit van M_ één jaar voor de enquête? (M_ heeft geen betrekking)
1. M_ had een betrekking
2. M_ was leerling/student/in beroepsopleiding
3. M_ was huisvrouw/man
4. M_ was arbeidsongeschikt
5. M_ was werkloos
6. M_ was op brugpensioen
7. M_ was op pensioen
8. andere situatie (omschrijven)

- Vraag 65: Hoofdactiviteit van M_ één jaar voor de enquête? (M_ heeft een betrekking)
1. M_ had dezelfde betrekking
2. M_ had een andere betrekking
3. M_ was leerling/student/in beroepsopleiding
4. M_ was huisvrouw/man
5. M_ was arbeidsongeschikt
6. M_ was werkloos
7. M_ was op brugpensioen
8. M_ was op pensioen
9. andere situatie (omschrijven)

In de analyses van dit hoofdstuk maken we een onderscheid tussen het werkende en het niet-werkende segment. Tot het werkende segment behoren degenen die op vraag 81 antwoordmogelijkheden 1 of 2 hebben geantwoord en voor de situatie een jaar geleden degenen die op vraag 59 antwoordmogelijkheid 1 hebben geantwoord of op vraag 65 mogelijkheden 1 of 2. De rest is niet-werkend.

De analyse van de stroom tussen niet-werk en werk tussen 2001 en 2002 is gebeurd met uitsluiting van de respondenten die aangaven in 2001 student te zijn. Er is wel een aparte analyse gebeurd van de respondenten die aangaven in 2001 te studeren en in 2002 niet meer. Zij worden verondersteld te zijn afgestudeerd en de stap naar de arbeidsmarkt te hebben gezet.

In de EAK is informatie beschikbaar over het feit of mensen hun vorige betrekking al dan niet op eigen initiatief hebben verlaten. Vraag 67 van de enquête luidt: ‘Wat is de belangrijkste reden waarom M_ zijn/haar vorige betrekking heeft beëindigd of onderbroken?’. De vraag wordt gesteld aan de respondent die de voorbij 8 jaar haar/zijn laatste betrekking heeft verlaten of onderbroken, of aan de respondent die tijdens de voorbije 12 maanden van betrekking is veranderd. De analyse is gebeurd voor al de respondenten die aangaven in 2001 te werken en en 2002 niet meer.
De mogelijke antwoordcategorieën zijn:

00 terbeschikkingstelling voorafgaand aan het pensioen
01 pensioen (om andere dan economische of gezondheidsredenen)
02 brugpensioen om economische redenen
03 ontslag of afschaffing van de betrekking
04 ziekte of gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
05 het aflopen van een contract van bepaalde duur
06 de sluiting van de onderneming
07 zorg voor eigen kinderen opnemen
08 andere persoonlijke of familiale redenen
09 zelf ontslag genomen
10 het volgen van onderwijs of een opleiding
11 andere redenen (omschrijven)

We kunnen de antwoordcategorieën opdelen in vijf groepen. In eerste instantie zijn er mensen die op pensioen zijn gegaan, het natuurlijk verloop. De onvrijwillige mobiliteit omvat personen die van job zijn veranderd omwille van ontslag, de afschaffing van de betrekking of sluiting van de onderneming, omwille van brugpensioen om economische redenen en een kleine groep wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid. Daarnaast zijn er personen die op eigen initiatief jobmobiel zijn. Zij geven aan zelf ontslag te hebben genomen; een klein aandeel daarvan doet dat expliciet om de zorg voor de eigen kinderen op te nemen of om andere persoonlijke/familiale redenen. Een vierde groep zijn degenen waarvan het contract van bepaalde duur is afgelopen. Daar kunnen zowel personen inzitten van wie het contract op eigen initiatief niet wordt herlengd dan wel op initiatief van de werkgever, vandaar dat we ze als een aparte groep beschouwen. Tot slot zijn er de (ongedefinieerde) andere redenen.

De tertiaire sector is exclusief WAV-sector t14 ‘Overige diensten aan personen’ (Nace 93 en 95). De quartaire sector is inclusief WAV-sector t14 ‘Overige diensten aan personen’. Een overzicht van de nace-codes en de wijze waarop de sectorindeling van het Steunpunt WAV hiermee overeenkomt, vindt u hier.