Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Ondernemend Vlaanderen

20 dec. 2004 — K. Geurts

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2004, hoofdstuk 5.

Samenvatting

Durf ondernemen! Met deze oproep lanceerde de Vlaamse overheid in 2001 het Actieplan om het ondernemerschap te stimuleren. In dit hoofdstuk becijferen we hoeveel ondernemers er vandaag zijn in het Vlaams Gewest. We beschrijven hun profiel en schetsen de evolutie in de loop van de voorbije tien jaar. Tevens bekijken we hoe Vlaanderen zich verhoudt ten opzichte van de andere Europese lidstaten. Kort samengevat komen we tot de vaststelling dat de ondernemersgraad in Vlaanderen (het aandeel ondernemers in de bevolking) met 8,9% iets onder het Europese gemiddelde ligt. Niet zo goed dus, maar ook weer niet bedroevend slecht. Minder positief is dat de meeste Vlaamse ondernemers zelfstandigen zijn zonder personeel; ze creëren met andere woorden geen bijkomende werkgelegenheid voor anderen. In dit opzicht hinkt Vlaanderen duidelijk achterop in Europees verband.

Ondernemers hebben een ander profiel dan de gemiddelde werkende Vlaming: ze zijn ouder en hoger geschoold en ze zijn tevens ‘mannelijker’ en ‘meer Belg’. Ondanks het mannelijk overwicht mag Vlaanderen zich gelukkig prijzen met de ondernemende vrouwen op zijn grondgebied, want alleen dankzij hún toenemende belangstelling om ondernemer te worden, bleef de ondernemersgraad in Vlaanderen stabiel: terwijl het aandeel vrouwelijke ondernemers de voorbije vijftien jaar groeide, liep het aandeel bij de mannen terug. Desondanks blijven vrouwen sterk ondervertegenwoordigd als ondernemers. Het hardnekkige man-vrouwverschil bij de ondernemers loopt als een rode draad door dit hoofdstuk.

Methodologie

De statistische afbakening van de groep ondernemers gebeurt op basis van de International Classification of Status in Employment (ICSE-93) die in 1993, tijdens de ‘15th International Conference of Labour Statisticians convened by the International Labour Office’ in Geneve, werd overeengekomen in de schoot van de International Labour Organisation (Internationale Arbeidsorganisation, ILO). Gedetailleerde informatie over ICSE vind je op http://laborsta.ilo.org/applv8/data/icsee.html. Volgens ICSE moeten alle zelfstandigen en een kleine groep loontrekkenden en meewerkende familieleden tot de ondernemers gerekend worden.

1. Zelfstandigen

Zelfstandigen zijn ...

werkende personen wier vergoeding rechtstreeks afhankelijk is van de opbrengsten van de geproduceerde goederen en diensten en die de beheersbeslissingen nemen of verantwoordelijk zijn voor de gezondheid van het bedrijf (‘bedrijf’ heeft in deze context ook betrekking op eenpersoonszaken). (ICSE-93)

De zelfstandigen onderscheiden zich van de loontrekkenden doordat deze laatsten een vergoeding ontvangen ‑ in de vorm van een loon of salaris ‑ die niet rechtstreeks afhankelijk is van de inkomsten van het bedrijf.

De zelfstandigen worden in internationaal vergelijkende studies meestal in kaart gebracht aan de hand van de nationale Labour Force Survey (voor België de Enquête naar de Arbeidskrachten), waarin aan de geënquêteerden gevraagd wordt om zichzelf te omschrijven als loontrekkend dan wel zelfstandig op basis van hun activiteiten in hun voornaamste job. Ook in dit hoofdstuk beschrijven we de groep van zelfstandigen aan de hand van de EAK-LFS. Deze bron laat ons toe de zelfstandigen in Vlaanderen te plaatsen in een Europese context. De evolutie van de zelfstandigen en de loontrekkenden in figuren 5.2 en 5.3 is gebaseerd op verschillende bestanden. De aanduiding ‘loontrekkenden’ heeft betrekking op alle werkenden die niet zelfstandig zijn (dus ook op de helpers). Voor het Vlaams Gewest en België zijn de data van 1988 en 1989 gebaseerd op de tabellenboeken van de EAK, de jaren 1990 tot en met 1999 zijn aangemaakt op basis van de mobiliteitsbestanden van de EAK en de jaren 2000 tot en met 2003 werden samengesteld op basis van de basisbestanden van EAK. De Europese data zijn, met uitzondering van de data voor België, gebaseerd op de LFS-data uit de New Cronos-databank van Eurostat. De Europese data hebben betrekking op het tweede kwartaal. Voor de landen waar geen tweede kwartaal beschikbaar is, gebruiken we het eerste kwartaal. De data voor de jaren 1988 tot en met 1993 hebben betrekking op de toenmalige 12 landen van de Europese Unie. De Europese data van 1994 tot en met 2003 hebben betrekking op de 15 landen die in die periode deel uitmaakten van de Europese Unie. Voor de gegevens van Oostenrijk, Finland en Zweden in 1994 worden ‑ analoog aan hoofdstuk 2 in dit Jaarboek ‑ de cijfers van 1995 gebruikt.

2. Overige ondernemers

2.1 Loontrekkende bedrijfsleiders en zaakvoerders

Naast de zelfstandigen is er een groep werkenden die tot de loontrekkenden behoren, maar die volgens de ILO beter tot de zelfstandigen worden gerekend wanneer men deze groep voor arbeidsmarktanalyse tracht te omschrijven. Het gaat om de eigenaars-bedrijfsleiders van vennootschappen. Dit zijn

personen die eigenaar zijn van het bedrijf en verantwoordelijk voor de werking ervan, maar die juridisch het statuut van loontrekkende hebben. (ICSE-93)

Volgens de Belgische wet kan het in principe niet dat bedrijfsleiders hun functie als loontrekkende uitoefenen; er bestaat immers het ‘onweerlegbaar vermoeden van zelfstandige activiteit’ in hoofde van de vennootschapsmandataris. Eenvoudig gezegd komt het erop neer dat wie een bedrijf of een zaak leidt, verplicht is om zich in te schrijven (bij de RSVZ) als zelfstandige. Toch bestaan er situaties waarin een bedrijfsleiders of zaakvoeders hun functie als loontrekkende uitoefenen. Deze zijn eerder uitzonderlijk. Waarom zou iemand die de leiding heeft over een bedrijf ook als werknemer willen tewerkgesteld zijn? Vanuit fiscaal oogpunt is het statuut van zelfstandige immers voordeliger dan dat van werknemer. Een belangrijke reden waarom sommige afgevaardigd bestuurders van NV’s en zaakvoerders van BVBA’s het werknemersstatuut verkiezen is de ontslagbescherming: een zelfstandige bestuurder van een NV kan van ene dag op andere, zonder opzegvergoeding worden ontslagen, als loontrekkende daarentegen is zij/hij beschermd tegen ontslag. Ook de aansprakelijkheidsbeperking kan een invloed hebben op de keuze van het statuut: werknemers genieten immers, op grond van de Wet Arbeidsovereenkomsten, een ruime immuniteit voor schade veroorzaakt door hun fouten; zelfstandigen zijn daarentegen wel aansprakelijk.

In een Europese vergelijking over ondernemerschap is het belangrijk de groep loontrekkenden op te nemen. De wettelijke bepalingen inzake het statuut van ondernemers (loontrekkend versus zelfstandig) verschillen immers sterk van land tot land. In sommige landen, zoals Nederland, Groot-Brittannië en Ierland, hebben ondernemers vaak het statuut van loontrekkende. Indien we deze groep niet zouden opnemen, zouden we het aantal ondernemers in deze landen ernstig onderschatten.

De groep ‘loontrekkende ondernemers’ is statistisch moeilijk in kaart te brengen. In de meeste studies over ondernemerschap beperkt men zich daarom tot de groep van ‘echte’ zelfstandigen. In dit hoofdstuk echter becijferen we tevens deze loontrekkende eigenaars-bedrijfsleiders. Hiervoor bakenen we bij de loontrekkenden twee groepen af, namelijk de ‘directeurs en afgevaardigd bestuurders van grote bedrijven’ en de ‘leiders en zaakvoerders van kleine ondernemingen’. Deze afbakening gebeurt op basis van de International Standard Classification of Occupations (ISCO-88) waarbij de ‘directeurs en afgevaardigd bestuurders van grote bedrijven’ overeenkomen met ISCO-code 121 en de ‘leiders en zaakvoerders van kleine ondernemingen’ met ISCO-code 13; beide beroepsgroepen hebben enkel betrekking op de privé-sector.

Op deze manier geven we de best mogelijke benadering van de loontrekkende eigenaars-bedrijfsleiders. Het is echter slechts een benadering. Onze groep bevat naast de eigenaars-bedrijfsleiders van vennootschappen, zoals hierboven gedefinieerd, immers ook de topkaders van ondernemingen die bezig zijn met de dagelijkse leiding (vb. directeurs, filiaalleiders) en daarvoor een loon ontvangen. Deze personen zijn geen eigenaar van de vennootschap die ze leiden en zijn dus geen ondernemers volgens de strikte definitie. Hun taken en verantwoordelijkheden sluiten echter zeer dicht aan bij die van de ondernemers.

De ISCO-afbakening van de loontrekkenden gebeurt op basis van LFS-data. Voor het Vlaams Gewest becijferen we de loontrekkende ondernemers in 2003 en in 1994. De data van 1994 werden gebruikt voor de berekening van de ondernemersgraad in 1994, die opgenomen is in de basistabel op pagina 8. De Vlaamse gegevens zijn gebaseerd op twee bestanden (een voor 1994 en een voor 2003) waarin de waarin de ISCO-indeling tot op 3 cijfers gebeurt. De data van 2003 hebben betrekking op het gemiddelde van 4 kwartalen; de data van 1994 hebben betrekking op het tweede kwartaal. Voor de Europese lidstaten werden enkel de loontrekkende ondernemers in 2003 berekend. De Belgische data voor 2003 zijn gebaseerd op dezelfde bestanden als die van het Vlaams Gewest. De data van de overige Europese landen zijn gebaseerd op een rechtstreekse aanvraag bij Eurostat. Voor Frankrijk en Nederland beschikkende we enkel over de loontrekkenden in ISCO-code 13, data loontrekkenden in ISCO-code 121 ontbreken.

2.2 Meewerkende familieleden aan het hoofd van een bedrijf

Naast de zelfstandigen en de loontrekkende eigenaars-bedrijfsleiders beschouwen we in dit hoofdstuk ook nog een derde groep als ondernemers, namelijk de meewerkende familieleden die het beroepsstatuut hebben van ‘directeurs en afgevaardigd bestuurders van grote bedrijven’ (ISCO 121) en of van ‘leiders en zaakvoerders van kleine ondernemingen’ (ISCO 13).

In het Vlaams Gewest is de groep meewerkende familieleden die een groot of klein bedrijf leiden beperkt tot zo’n 3 000 personen. Het zijn overwegend vrouwen die samen met hun (zelfstandige) echtgenoot aan het hoofd staan van een zaak. Net als bij de loontrekkende ondernemers heeft de keuze voor dit statuut in de eerste plaats te maken met fiscale overwegingen. In de praktijk echter delen deze vrouwen de leiding en de verantwoordelijkheid over het bedrijf met hun echtgenoot.

De berekening van de ondernemers met het statuut van meewerkend familielid gebeurt volledig analoog aan de berekening van de loontrekkende ondernemers. Voor de Europese lidstaten, met uitzondering van België, beschikkende we enkel over de meewerkende familieleden met ISCO-code 13, data over de meewerkende familieleden met ISCO-code 121 ontbreken.