Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Onderwijsongelijkheid: hoog en droog

20 dec. 2003 — E. Stevens

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2003, hoofdstuk 13.

Samenvatting

Het onderwijsniveau dat men behaalt, speelt een sleutelrol bij de intrede op de arbeidsmarkt. Laaggeschoolden zijn beduidend minder werkzaam dan hogergeschoolden (hoog- en middengeschoolden). Deze ongelijkheid kunnen we uitdrukken in de onderwijskloof. Anno 2002 bedraagt de onderwijskloof wat betreft werkzaamheid in het Vlaams Gewest 1,55. Dit betekent dat het aandeel werkenden bij de hogergeschoolden gemiddeld 55% hoger ligt dan het aandeel werkenden bij de laaggeschoolden. Het valt bovendien op dat het belang van het behaalde diploma relevanter is voor vrouwen dan voor mannen.

De onderwijskloof betreffende de werkloosheid liegt er ook niet om: de werkloosheidsgraad van laaggeschoolden ligt gemiddeld 90% hoger dan deze van hogergeschoolden. De omgekeerd evenredige link tussen onderwijsniveau en werkloosheidsrisico is groter bij vrouwen dan bij mannen. Kortom, ook hier speelt het behaalde diploma een grotere rol bij de vrouwen dan bij de mannen.

Ter afronding wordt in het hoofdstuk ingezoomd op de precariseringsgraad. Immers, als laaggeschoolden dan al een job hebben, komen ze vaker in minder gunstige arbeidsomstandigheden terecht. Wanneer we de vier precaire arbeidstijden bekijken, merken we dat laaggeschoolden iets meer onvrijwillig deeltijds werken dan hooggeschoolden en vaker een job met fysiek belastende arbeidstijden uitoefenen.

Methodologie

1. Inleiding

De cijfers in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de Enquête naar de Arbeidskrachten van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS EAK).

Er wordt een indeling gemaakt in drie onderwijsniveaus. Laaggeschoolden definiëren we als diegenen die maximaal een diploma lager secundair onderwijs op zak hebben (Q81 = 1-3). De middengeschoolden zijn de houders van een diploma hoger secundair onderwijs (Q81 = 4-8). Hiertoe behoren ook zij die een post-secundaire, niet-hogere opleiding volgden en afrondden. De hooggeschoolden vervolledigden een opleiding aan een hogeschool (korte of lange type) of aan een universiteit (Q81 = 9-13). Tot deze laatste groep behoren ook de personen die een voortgezette opleiding volgden of doctoreerden. De term hogergeschoolden verwijst naar de groep midden- en hooggeschoolden.

2. Werkzaamheid

De werkzaamheidsgraad

De werkzaamheidsgraad wordt berekend als de verhouding tussen het aantal werkenden en de totale bevolking. In dit hoofdstuk wordt een leeftijdsafbakening van 25 tot en met 64 jaar gehanteerd en dit om het effect van studerende jongeren uit te sluiten. Immers, zij die nog een opleiding volgen, worden in de EAK ingedeeld volgens hun hoogst behaalde diploma. Dit zou de verdeling naar onderwijsniveau kunnen vertekenen.

Met een voorbeeld: een twintigjarige die nog bezig is met een universitaire studie, zou in de statistieken worden geclassificeerd onder middengeschoold daar zijn hoogst behaalde diploma allicht het hoger secundair onderwijs betreft. Hierdoor wordt het aantal niet-werkende middengeschoolden overschat en zou de werkzaamheidsgraad van deze groep onderschat worden. We proberen dit probleem te minimaliseren door de 18- tot en met 24-jarigen uit te sluiten in de berekeningen van dit hoofdstuk.

De onderwijskloof met betrekking tot de werkzaamheid

De onderwijskloof met betrekking tot de werkzaamheid wordt berekend als de verhouding tussen de werkzaamheidsgraad van de midden- en hooggeschoolden en de werkzaamheidsgraad van de laaggeschoolden. Op die manier wordt de onderwijsongelijkheid in beeld gebracht. Een waarde nul zou wijzen op de afwezigheid van enige onderwijsongelijkheid. Een waarde hoger dan één betekent dat de midden- en hooggeschoolden x% meer aan het werk zijn dan de laaggeschoolden.

3. Werkloosheid

De werkloosheidsgraad

De werkloosheidsgraad wordt berekend als het aantal werklozen volgens de definitie van de International Labour Organisation (ILO) op de beroepsbevolking, zijnde de som van de ILO-werklozen en de werkenden (zie ook de methodologie van hoofdstuk 4). Ook hier werd de leeftijdsafbakening van 25 tot en met 64 jaar gehanteerd.

De onderwijskloof met betrekking tot de werkloosheid

De onderwijskloof met betrekking tot de werkloosheid wordt berekend als de verhouding tussen de werkloosheidsgraad van de laaggeschoolden en de werkloosheidsgraad van de midden- en hooggeschoolden.
De doelgroep, zijnde de laaggeschoolden, staat in deze berekening in de teller en niet in de noemer zoals bij de onderwijskloof met betrekking tot de werkzaamheidsgraad. Reden hiervoor is dat een hoge werkloosheidsgraad staat voor een negatieve situatie waar een hoge werkzaamheidsgraad staat voor een positieve situatie.
Een waarde nul zou wijzen op de afwezigheid van enige onderwijsongelijkheid. Een waarde hoger dan één betekent dat de laaggeschoolden x% meer werkloos zijn dan midden- en hooggeschoolden.

4. Precarisering

Onvrijwillige deeltijd arbeid wordt geoperationaliseerd via het antwoord ‘vindt geen voltijds werk’ op de vraag naar de ‘belangrijkste reden om tijdens de referentieweek deeltijds te werken’ (Q19 = 1).

Onvrijwillig tijdelijke arbeid wordt geoperationaliseerd via het antwoord ‘kon geen vast werk vinden ‘ op de vraag waarom men dergelijke arbeidsvoorwaarden (tijdelijk werk) aanvaarden (Q15b = 1). Tijdelijk werk betreft hier studentenarbeid, arbeid in het kader van opleiding, gelegenheidswerk zonder formele overeenkomst, arbeid als uitzendkracht of arbeid van bepaalde duur. Beide laatste vormen maken respectievelijk 21% en 64% uit van de totale tijdelijke arbeid uit.

Fysiek belastende arbeidstijdregeling verwijst naar het werken in een ploegenstelsel hetzij in twee ploegen, in drie ploegen of in vier of meer ploegen tijdens de referentiemaand (Q34) en/of wanneer gedurende referentiemaand minstens de helft van de werkdagen ‘s nachts werd gewerkt, d.i. tussen 23 en 5 uur (Q35b).

Sociaal belastende arbeidstijdregeling verwijst naar het werken in een systeem van flexibele uurroosters (uurrooster wordt opgelegd door de werkgever) (Q34 = 5) en/of wanneer gedurende referentiemaand minstens de helft van de werkdagen ’s avonds werd gewerkt, d.i. tussen 19 en 23 uur (Q35a) en/of gedurende referentiemaand minstens de helft van de weekends (zaterdag en/of zondag) werd gewerkt (Q35c en Q35d).

De precariseringsgraad is het aandeel loontrekkenden dat op zijn minst in één van bovenstaande precaire arbeidstijdregelingen werkzaam is. Dit betekent dat zowel loontrekkenden die werken in één precaire arbeidstijdregeling, als respondenten die in meerdere precaire arbeidstijdregeling tegelijkertijd werken in de teller voorkomen. We hebben de graad zo ontwikkeld dat er geen dubbeltellingen voorkomen.