Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Vaarwel bord en krijt!

20 dec. 2003 — E. Stevens

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2003, hoofdstuk 8.

Samenvatting

De overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt vindt in het Vlaams Gewest voornamelijk plaats tussen 15 en 34 jaar. Bijna alle 15- tot 17-jarigen vertoeven nog op de schoolbanken. Het aandeel studenten en jongeren in opleiding neemt vervolgens gestadig af met de leeftijd. Bij de 30- tot 34-jarigen beschouwt amper 1,4% zichzelf nog als student, volgt ongeveer 7% een opleiding (al dan niet in een werksituatie) en heeft ruim 91% het lesgebeuren achter zich gelaten.

Van alle Vlaamse 15- tot 34-jarigen die in 2001 de school verlieten, is de ruime meerderheid een jaar later aan het werk. Deze werkende schoolverlaters verdelen zich over de sectoren op dezelfde wijze als de doorsnee werkende Vlaming. Naar contractvorm en arbeidsregime zijn er wel verschillen: het aandeel tijdelijke contracten ligt hoger bij de schoolverlaters en ze werken vaker voltijds.

Niet alle schoolverlaters zijn aan het werk. Op basis van de VDAB stelden we vast dat zo’n 11% van alle schoolverlaters nog steeds werkzoekend is één jaar na het afstuderen. Naar onderwijsniveau blijkt dat het voornamelijk de laaggeschoolde schoolverlaters zijn die zich in een allesbehalve zorgeloze situatie bevinden en dit in twee opzichten: enerzijds schrijven ze zich vaker in als werkzoekende, anderzijds verloopt hun doorstroming naar een job zeer moeizaam, wat bewezen wordt door het relatief hoge aandeel nog werkzoekenden één jaar na het afstuderen.

Methodologie

1. Jongeren op de arbeidsmarkt

Om te komen tot een beeld van de transitie van het onderwijs naar de arbeidsmarkt of naar de niet-beroepsactiviteit van de Vlaamse jongeren (van 15 tot en met 34 jaar) anno 2002 doen we een beroep op de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK). Op basis van een combinatie van drie vragen in deze enquête, onderscheiden we twee hoofdgroepen die elk worden opgedeeld naar geslacht en naar leeftijd. Een schematisch overzicht van de opdeling van de jongeren (schema M8.1) is terug te vinden in de cijferbijlage van hoofdstuk 8.

Jongeren in onderwijs of opleiding

Een eerste groep bestaat uit die jongeren die nog bij onderwijs of opleiding betrokken zijn. Enerzijds gaat het hier om de zogenaamde ‘echte’ studenten die nog in hun initiële opleiding zitten. Zij beschouwen zichzelf nog als student (Q81=3) en dit ongeacht of ze werken of niet werken (STATBIT) en of ze al dan niet een opleiding volgden (Q72). Maar ook diegenen die zichzelf niet meer als student beschouwen (Q81 NE 3), niet aan het werk zijn (STATBIT NE 2), maar wel een opleiding volgden tijdens de referentieperiode van vier weken (Q72=1), worden tot deze ‘echte’ studenten geteld. De reden hiervoor is dat deze groep bijzonder klein is en niet apart kan opgenomen worden in de analyse. We tellen deze jongeren dan bij de ‘echte’ studenten omdat ze een opleiding volgen.
Anderzijds bestaat deze groep ook nog uit de werkenden in opleiding. Dit zijn de jongeren die zichzelf niet meer als student beschouwen (Q81 NE 3), die reeds aan het werk zijn (STATBIT = 2) én die een opleiding volgden tijdens de referentieperiode van vier weken (Q72=1).

Jongeren niet in onderwijs of opleiding

De jongeren die zichzelf niet meer als student beschouwen (Q81 NE 3) én die geen opleiding volgden tijdens de referentieperiode van vier weken (Q72=2) worden opgedeeld in twee groepen: de werkenden (STATBIT = 2) en de niet-werkenden (STATBIT NE 2). Deze laatste groep bestaat uit de werkzoekenden en de niet-beroepsactieven, maar deze opsplitsing wordt niet gebruikt in dit hoofdstuk.

Ongekwalificeerde uitstroom

De ongekwalificeerde uitstroom wordt berekend op basis van de EAK en definiëren we als het aandeel jongeren van 18 tot en met 24 jaar dat maximaal een diploma lager secundair onderwijs op zak heeft (Q78 = 1, 2, 3) én geen opleiding volgde tijdens de referentieperiode van vier weken (Q72 = 2).

2. Schoolverlaters

Op basis van de EAK: werkende schoolverlaters

De schoolverlaters op basis van de EAK worden gedefinieerd als alle jongeren van 15 tot en met 34 jaar die in de enquête van 2002 aangeven dat ze in 2001 nog student waren (Q65=3) en zichzelf niet meer als student beschouwen in 2002 (Q81 NE 3). Deze schoolverlaters worden vervolgens opgedeeld naar geslacht, naar statuut (werkend, ILO-werkloos of niet-beroepsactief; STATBIT), naar sector (primaire, secundaire, tertiaire of quartaire sector op basis van de NACE-activiteitennomenclatuur; Q11a), naar contractvorm (vast of tijdelijk werk; Q14) en naar arbeidsregime (voltijds of deeltijds werk; Q16). Cellen met minder dan 5 000 jongeren worden niet opgenomen wegens insignificantie.

Op basis van de VDAB: werkzoekende schoolverlaters

De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) heeft reeds een lange traditie opgebouwd wat betreft de studie van de Vlaamse schoolverlaters. In de meest recente editie van de Schoolverlatersenquête (nr. 18) worden voor het eerst ook cijfers van het Departement Onderwijs geïntegreerd. Dit maakt het mogelijk om een beeld te krijgen van alle jongeren die in 2001 de school verlieten.

Wanneer we deze cijfers vergelijken met het totaal aantal schoolverlaters ingeschreven bij de VDAB in 2001, kunnen we het bereik van de VDAB bij de schoolverlaters onderzoeken naar geslacht en onderwijsniveau.

Wanneer we vervolgens het totaal aantal schoolverlaters in 2001 (op basis van de cijfers van het Departement Onderwijs) vergelijken met het aantal schoolverlaters dat één jaar na het afstuderen (in 2002) nog steeds als werkzoekende staat ingeschreven bij de VDAB, bekomen we het aandeel nog werkzoekende schoolverlaters na één jaar of het restpercentage. Ook hier is een opdeling naar geslacht en onderwijsniveau mogelijk.

Vanaf de derde graad van het secundair onderwijs houdt de VDAB bovendien cijfers bij naar studierichting. Dit maakt het mogelijk om ook per studierichting een restpercentage te berekenen. In tabellen 8.4 en 8.5 werden zo de studierichtingen gerangschikt met respectievelijk het hoogste en het laagste aandeel nog werkzoekenden na één jaar. Let wel: het gaat hier enkel om die studierichtingen waarbinnen minstens 500 leerlingen de school verlieten in 2001 (berekend op basis van de cijfers van het Departement Onderwijs).