Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Van school naar werk: op zoek naar een routeplanner

20 dec. 2004 — E. Stevens

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2004, hoofdstuk 15.

Samenvatting

Op basis van de enquête van de Studiegroep ‘Van Onderwijs naar Arbeidsmarkt’ (SONAR) wordt vastgesteld dat de meerderheid van de cohorte van 1976 op 23-jarige leeftijd de secundaire school achter zich heeft gelaten. Bijna twee derden van de ondervraagde jongeren doorliepen hun secundaire loopbaan zonder transitie, dus zonder wisselingen tussen ASO, BSO, KSO en TSO of tussen voltijds en deeltijds onderwijs. Omgekeerd kan worden afgeleid dat ruim een derde van de jongeren geboren in 1976 tijdens hun secundaire loopbaan minstens één transitie doormaakte en de meerderheid van deze niet-lineaire schoolloopbanen betreft een watervalsysteem van ASO naar TSO.

Drie jaar later, op 26-jarige leeftijd, hebben de meeste jongeren uit de cohorte van 1976 een baan. Voor een derde van hen is dit niet meer de eerste job. Wanneer we toespitsen op de kenmerken van de eerste job, valt op dat acht op tien jongeren deze uitoefenen in een voltijds arbeidsregime. Verder situeren de meeste eerste jobs zich binnen de privé-sector. Tot slot kregen vier op tien jongeren in hun eerste job een vast contract aangeboden. Bij een op drie ging het om een tijdelijk contract. De overige jongeren maakten hun intrede op de arbeidsmarkt via uitzendarbeid of via een tewerkstellingsmaatregel. Er werden slechts weinig of geen verbanden gevonden tussen de doorlopen secundaire schoolloopbaan en de kenmerken van de eerste job.

Methodologie

De Studiegroep ‘Van Onderwijs Naar Arbeidsmarkt’ (SONAR) bevroeg 3 015 jongeren geboren in 1976 tussen oktober 1999 en maart 2000. Deze jongeren waren toen 23 jaar. Drie jaar later, in 2003, werd dezelfde groep nogmaals bevraagd, nu op 26-jarige leeftijd. 2 060 respondenten namen opnieuw deel.

De analyse van de non-respons maakt duidelijk dat bepaalde groepen meer of minder geneigd zijn een tweede maal mee te werken. Zo blijkt onder andere dat jongeren die meerdere jobs hebben gehad een iets hogere kans hebben om niet te antwoorden op 26 jaar. Diegenen die werken in de eerste job zullen vaker wel meewerken. Voorts blijkt ook dat hogergeschoolden vaker de tweede bevraging beantwoordden. Variabelen zoals burgerlijke staat en nationaliteit maken geen verschil. Vooral het feit dat hogergeschoolden vaker meewerken aan de tweede bevraging moet in rekening worden gebracht bij de interpretatie van de gegevens.

De cijfers in het hoofdstuk werden enerzijds overgenomen uit analyses zoals die verschenen in de basisrapporteringen van SONAR. Anderzijds werden ze gebaseerd op een bestand aangeleverd door SONAR. In dit bestand werden bepaalde gegevens, zoals behaald onderwijsniveau, van de bevraging van de cohorte van 1976 op 23-jarige leeftijd en op 26-jarige leeftijd samengevoegd. Deze samenvoeging, uitgevoerd door SONAR, is niet evident daar verschillende onderzoeksmethoden de compatibiliteit tussen beide bevragingen beïnvloeden.

Opmerking bij figuur 15.2 en figuur 15.3

Figuur 15.2 illustreert de mogelijke trajecten die de respondenten volgden in het secundair onderwijs. De trajecten werden samengesteld door drie meetmomenten. Een eerste meetmoment vond plaats in het eerste jaar van het secundair onderwijs. Men ging dan voor elke respondent na of hij of zij zich bevond in het voorbereidend jaar van het A- of van het B-type. In het derde en zesde jaar, de twee andere meetmomenten, ging men na of de respondent zich in het ASO, BSO of TSO-KSO bevond of het (voltijds) secundair onderwijs verlaten had (code O). Elke respondent die zich in zijn of haar zesde jaar in deze laatste situatie bevond, wordt in figuur 15.2 beschouwd als ongekwalificeerde uitstroom. Dus, diegenen die het zesde jaar in BSO volgden en dus niet uit het secundair onderwijs verdwenen waren, worden niet meegeteld als ongekwalificeerde uitstroom. Toch krijgen de leerlingen die na een zesde jaar BSO de school verlaten geen diploma van het hoger secundair onderwijs. Zij krijgen een certificaat of getuigschrift van secundair onderwijs en worden daardoor doorgaans als laaggeschoolden beschouwd. Dit is het geval in figuur 15.3 wat verklaart dat het aandeel laaggeschoolden in deze figuur hoger ligt dan het aandeel ongekwalificeerde uitstroom zoals berekend in figuur 15.2.