Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Via Warschau naar Lissabon. Een verkenning van de arbeidsmarkt(en) in de nieuwe lidstaten van de Europese Unie

01 sep. 2004 — E. Stevens - S. Van Gils

Beschrijving

Sinds 1 mei 2004 telt de Europese Unie 10 lidstaten meer. Vanzelfsprekend heeft dit een grote impact op vele beleidsdomeinen van de Unie. In deze nota gaan we na in hoeverre de arbeidsmarkt(en) van de nieuwe lidstaten verschillen van de arbeidsmarkt(en) van de Europese Unie zoals deze er voor 1 mei 2004 uitzag. De nota is opgevat als een eerste verkenning van het arbeidsmarktgebeuren in de 10 nieuwe lidstaten. Bijzondere belangstelling gaat uit naar de vergelijking met EU-15 en naar de thema’s die naar voor komen in de Europese werkgelegenheidsstrategie.

Methodologie

1. Berekeningswijze cijfers 2003

De cijfers voor België en het Vlaams Gewest werden berekend op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van het NIS. Het gaat in beide gevallen om jaargemiddelden voor 2003.

De cijfers voor de andere lidstaten van EU-25 zijn afkomstig van de Labour Force Survey van Eurostat en zijn gebaseerd op kwartaalgegevens. Voor de landen Frankrijk, Italië, Denemarken, Ierland, Portugal, Spanje, Finland, Zweden, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Slovenië betreft het telkens een gemiddelde van de vier kwartalen van 2003. Voor Griekenland en Malta gaat het om het gemiddelde van de eerste drie kwartalen van 2003. Voor het Verenigd Koninkrijk om het gemiddelde van de eerste twee kwartalen van 2003. Voor Oostenrijk waren enkel gegevens beschikbaar met betrekking tot het eerste kwartaal van 2003. Voor Duitsland en Cyprus gaat het om cijfers met betrekking tot het tweede kwartaal van 2003.

Voor Nederland en Luxemburg waren er ten tijde van het samenstellen van de nota geen gegevens naar onderwijsniveau beschikbaar. Daarom hebben we ervoor geopteerd om voor beide landen terug te grijpen naar de cijfers voor 2002. Voor Nederland gaat het dan om een gemiddelde van de vier kwartalen van 2002; voor Luxemburg gaat het om gegevens met betrekking tot het tweede kwartaal van 2002. De lijst hieronder geeft de berekingswijze overzichtelijk weer.

Berekeningswijze van de gegevens naar onderwijsniveau:

Gemiddelde vier kwartalen 2003:
Vlaams Gewest (NIS EAK)
België (NIS EAK)
Denemarken
Estland
Frankrijk
Hongarije
Ierland
Italië
Letland
Litouwen
Polen
Portugal
Slovenië
Slowakije
Spanje
Tsjechië
Zweden

Gemiddelde eerste drie kwartalen 2003:
Griekenland
Malta

Gemiddelde eerste twee kwartalen 2003:
Verenigd Koninkrijk

Gegevens m.b.t. het eerste kwartaal 2003:
Oostenrijk

Gegevens m.b.t. het tweede kwartaal 2003:
Duitsland
Cyprus

Gemiddelde vier kwartalen 2002:
Nederland

Gegevens m.b.t. het tweede kwartaal 2002:
Luxemburg

2. Werkzaamheid/werkloosheid/activiteitsgraad

De werkzaamheidsgraad werd berekend als het aandeel werkenden in de bevolking op arbeidsleeftijd. De werkloosheidsgraad geeft het aandeel werklozen in de groep beroepsactieven (werkenden en ILO-werklozen) weer en de activiteitsgraad geeft aan welk deel van de bevolking op arbeidsleeftijd beroepsactief is.

3. Onderwijsniveaus

De indeling in laag-, midden- en hooggeschoolden werd gebaseerd op de International Standard Classification of Education (ISCED). Hierin worden de laaggeschoolden gedefinieerd als zij die maximaal een diploma lager secundair onderwijs behaalden (ISCED 1-2). De middengeschoolden bezitten maximaal een diploma hoger secundair onderwijs. Bij hen horen ook diegenen die een postsecundaire, niet-hogere opleiding vervolledigden (ISCED 3-4). De hooggeschoolden worden tot slot gedefinieerd als de personen met een diploma hoger onderwijs. Zij hebben met andere woorden een opleiding aan een hogeschool of aan een universiteit met succes afgerond. Ook de personen die een voortgezette opleiding volgden of doctoreerden, worden als hooggeschoolden beschouwd (ISCED 5-6).

Verder nemen we in het deel omtrent onderwijs enkel de 25- tot en met 64-jarigen in beschouwing. Dit omdat de 15- tot 24-jarigen vaak nog studeren. Zij worden dan geclassificeerd volgens hun hoogst behaalde onderwijsniveau. Een 17-jarige die in het laatste jaar van het secundair onderwijs zit, zal bijvoorbeeld in de statistieken nog tot de laaggeschoolden worden geteld, aangezien zijn hoogst behaalde diploma dit van het lager secundair onderwijs is. Er zou aldus in de bevolking een oververtegenwoordiging optreden van de laaggeschoolden. Wanneer we ons beperken tot de 25- tot en met 64-jarigen is het risico op oververtegenwoordiging minder groot.

4. Werkgelegenheid

De cijfers omtrent werkgelegenheid werden berekend op basis van NACE-codes (1 digit) en opgeteld tot hoofdsector volgens de gangbare WAV-methode.

5. Arbeidstijden

Het aandeel deeltijds werkenden werd berekend door het aantal deeltijders te delen door de som van het aantal voltijds en deeltijds werkenden. De respondenten die niet antwoorden op de vraag ‘werkt u vol- of deeltijds?’ (de non-respons) werden buiten beschouwing gelaten. Hetzelfde geldt voor de tijdelijk werkenden, met als verschil dat we hier enkel de loontrekkenden in beschouwing hebben genomen. De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur werd berekend door het gemiddelde te nemen van het effectief aantal uren dat in de referentieweek van de enquête werd gepresteerd (in de hoofdjob).