Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Vlaanderen op het Europese scorebord

20 dec. 2002 — S. Van Gils

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2002, hoofdstuk 4.

Samenvatting

In vergelijking met Europa (EU-15) wordt Vlaanderen gekenmerkt door een gemiddeld aandeel werkenden (63,4%). Ten opzichte van het gemiddelde van onze drie grootste buurlanden (EU-3) ligt de werkzaamheidsgraad wel iets lager. De opsplitsing naar geslacht leert dat Vlaamse mannen het in Europees perspectief beter doen dan vrouwen. Naar leeftijd zien we dat in Vlaanderen de middelste leeftijdscategorie heel duidelijk tot de koplopers van het Europese peloton behoort. De typische Vlaamse (en Belgische) arbeidsmarktcontext met een latere intrede in en een vervroegde uittrede uit de arbeidsmarkt zorgt er in de jongste en oudste leeftijdsklassen voor dat de werkzaamheidsgraad er heel wat lager ligt dan gemiddeld in Europa.

In Europees perspectief wordt Vlaanderen tevens gekenmerkt door een relatief lage ILO-werkloosheidsgraad. Samen met een gemiddelde werkzaamheidsgraad resulteert dit voor Vlaanderen in een relatief lage activiteitsgraad.

De opsplitsing van de werkzaamheids-, werkloosheids- en activiteitsgraad naar onderwijsniveau leert dat de kloof tussen enerzijds laaggeschoolden en anderzijds midden- en hooggeschoolden zich meer uitgesproken in Vlaanderen manifesteert dan in de buurlanden of in Europa.

Ten slotte maakt de analyse van de werkzaamheidsgraad in voltijds equivalenten (VTE) duidelijk dat het aandeel werkenden tussen de 25 en 49 jaar niet alleen hoger ligt in Vlaanderen, maar tevens dat de werkenden in deze leeftijdscategorie gemiddeld ook meer uren per week presteren. De ‘samengedrukte loopbaan’ lijkt nog sterker ingeburgerd in Vlaanderen dan elders.

Methodologie

De gebruikte cijfergegevens in dit hoofdstuk zijn afkomstig van de Eurostat Labour Force Survey. Dit is een door Eurostat gecoördineerde bevraging in de lidstaten van de Europese Unie, waarvan de NIS EAK de Belgische uitvoering is. De Europese cijfers hebben betrekking op het tweede kwartaal van ieder jaar, de cijfergegevens over België zijn jaargemiddelden.

De werkloosheidsgraden die in dit hoofdstuk worden weergegeven wijken af van de elders gebruikte VDAB-werkloosheidsgraden. Dit komt omdat voor dit hoofdstuk de internationaal vergelijkbare ILO-werkloosheidsgraad werd gebruikt. Om te voldoen aan de ILO-definitie van een werkloze moet men actief werkzoekende en onmiddellijk (binnen de vier weken) beschikbaar zijn. De VDAB-werkloosheidsgraad is daarentegen gebaseerd op het aantal niet-werkende-werkzoekenden (nwwz). België (en Vlaanderen) kenmerkt zich echter door een groot aantal langdurig werklozen. Omwille van financiële (cf. werkloosheidsval), psychologische (cf. de teruggetrokkenen), persoonsgebonden (cf. de moeilijk bemiddelbaren) en sociologische (cf. combinatie gezin-arbeid) redenen vertoont deze groep niet steeds een actief zoekgedrag of zijn ze niet meteen beschikbaar voor de arbeidsmarkt, zodat ze niet worden geteld als ILO-werklozen.

De opsplitsing van de werkzaamheids-, de werkloosheids- en activiteitsgraad is enkel gemaakt voor de 25-plussers omdat de personen jonger dan 25 mogelijk nog hogere studies volgen.

Voor de berekening van de werkzaamheidsgraad in voltijdse equivalenten (VTE) wordt ten eerste het arbeidsvolume van iedere respondent berekend volgens de internationaal geldende Eurostat-definitie. Hierbij wordt het totaal gepresteerde arbeidsvolume van de eerste en dat van een eventuele tweede job samengeteld. We overlopen kort de assumpties van deze Eurostat-definitie. Het aantal uren dat in de eerste job wordt gewerkt, wordt gelijkgesteld met het aantal uren dat ‘gewoonlijk’ wordt gepresteerd. Indien dit niet bekend is valt men terug op het aantal uren dat tijdens de referentieweek ‘werkelijk’ werd gepresteerd in de eerste job. Indien de respondent geen van beide antwoorden gaf, dan wordt het gemiddeld aantal uren genomen dat gewoonlijk werd gewerkt door respectievelijk voltijds werkenden, deeltijds werkenden, of (indien het arbeidsregime eveneens niet is gekend) het totaal aantal werkenden. Bij personen met een tweede job neemt men het aantal uren dat ‘werkelijk’ werd gepresteerd voor deze tweede job. Indien dat aantal niet is gekend, wordt ondersteld dat de respondent voor deze tweede job het gemiddeld aantal uren dat gepresteerd wordt door andere respondenten met een tweede betrekking werkte.

Dit arbeidsvolume wordt vervolgens voor een bepaalde leeftijdsgroep (15-64) in een bepaalde geografische omschrijving (Vlaanderen) opgeteld. Op die manier kennen we het totaal gepresteerde arbeidsvolume.

Vooraleer het arbeidsvolume af te zetten tegenover de totale bevolking op arbeidsleeftijd, wordt het gedeeld door de maat van één voltijds equivalent. Eurostat gebruikt per leeftijdscategorie en geslacht het gemiddeld aantal uren dat wordt gepresteerd in een voltijdse job. Deze maat is niet dezelfde voor de verschillende categorieën en varieert van land tot land. Om vergelijkbaarheidsredenen gebruiken wij hier steeds dezelfde maat voor een voltijds equivalent: de gemiddelde contractuele arbeidsduur van voltijds loontrekkenden in Vlaanderen anno 2001. Deze komt overeen met 37,4 u per week.

Om de werkzaamheidsgraad in VTE te bekomen, delen we dus ten eerste het totaal gepresteerde arbeidsvolume door 37,4 en delen we de uitkomst daarvan door de totale bevolking in de gekozen leeftijdscategorie (15-64) voor de gekozen geografische omschrijving (Vlaanderen) en vermenigvuldigen we dit met 100.