Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Vlaanderen: werkzaam en flexibel

20 dec. 2005 — R. Loyen

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2005, hoofdstuk 3.

Samenvatting

1. Meer werkzaamheid

Met een economische groei van 2,7% gaat 2004 de geschiedenisboekjes in als een relatief goed jaar,maar geen grand cru als 2000. Mede als gevolg van deze groei bereikt de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen met 64,3% een nieuw hoogtepunt. Deze stijging is vooral te danken aan de vrouwen, de vijftigplussers en de hooggeschoolden. De jongeren en de niet-EU-inwoners komen er nauwelijks aan te pas in dit verhaal. De rol van de vrouwen als groeimotor moet echter worden gerelativeerd in die zin dat de werkzaamheidsgraad in voltijdse equivalenten bij de mannen in 2004 sterker groeit. Dit houdt verband met het flink stijgende aantal deeltijds werkende vrouwen op de Vlaamse arbeidsmarkt.

Op het vlak van de totale werkzaamheidsgraad, de werkzaamheidsgraad van vrouwen en van ouderen laat het Vlaams Gewest binnen een Europese context vooruitgang optekenen, terwijl de buurlanden met teruglopende werkzaamheidsgraden moeten afrekenen. Voor de ouderen is er nog heel wat werk aan de winkel. De stand op het Lissabonscorebord doet vermoeden dat Vlaanderen alleen het streefdoel voor de vrouwelijke werkzaamheidsgraad zal halen.

2. Flexibele arbeidstijden

Dit hoofdstuk gaat ondermeer na in welke mate het contract van onbepaalde duur in Vlaanderen plaats maakt voor het contract van bepaalde duur. Tijdelijke arbeid mag dan wel de inzetbaarheid complementeren en vergemakkelijken, onderzoek wijst uit dat tijdelijke werknemers een risicogroep op de arbeidsmarkt vormen (Forrier, 2003). Naast tijdelijke arbeid, bestaan er echter nog andere flexibiliteitsinstrumenten.

Dit tweede deel biedt dan ook een statistisch overzicht van het gebruik van enkele van deze instrumenten. Naast tijdelijke arbeid (contractuele flexibiliteit) worden ook deeltijdarbeid en ploegenarbeid (temporele flexibiliteit) geanalyseerd. Daarbij besteden we bijzondere aandacht aan de wenselijkheid van de flexibele arbeidstijdregelingen voor de Vlaamse werknemers. Er wordt met andere woorden ingegaan op de vraag of de werknemer vrijwillig voor een bepaald type flexibiliteit heeft gekozen of dat de werknemer ‘gedwongen’ werd een bepaald werkritme te aanvaarden. Hierbij treden belangrijke verschillen op naar type flexibiliteit. Bij tijdelijke arbeid gaat het meestal om een ongewenste keuze van de werknemer. Zo’n 8% van de werkenden functioneert met een tijdelijke arbeidsovereenkomst, waarvan de helft met een contract voor een bepaald werk en een vijfde met een uitzendopdracht. In het geval van temporele flexibiliteit gaat het in het merendeel van de gevallen om een vrijwillige keuze. Pakweg negen op de tien werknemers die ‘s avonds, ‘s nachts, tijdens het weekend of in ploegen werken, doen dit ‘vrijwillig’. Ongeveer een derde werkt ‘s avonds, ‘s nachts, of tijdens het weekend, een tiende werkt in ploegen en een vierde werkt deeltijds. Van de flexibiliteitsvormen die hier besproken worden, neemt vooral deeltijdarbeid een hoge vlucht. Dit heeft te maken met de wisselwerking tussen drie elementen: de economische ontwikkeling, de combinatie gezin/arbeid en het arbeidsmarktbeleid.

Methodologie

1. Werkzaamheidsgraad

De werkzaamheidsgraad toont de mate waarin de bevolking aan het werk is. Deze graad wordt berekend door het aantal werkenden te delen door de totale bevolking en vervolgens te vermenigvuldigen met honderd. Normaliter wordt hierbij de populatie op beroepsleeftijd (van 15 tot en met 64 jaar) in beschouwing genomen
De werkzaamheidsgraad naar onderwijsniveau wordt daarentegen berekend op basis van de werkenden van 25 tot en met 64 jaar. De jongste bevolkingsgroep wordt niet meegerekend gezien deze nog op de (hoge)schoolbanken zit en de werkzaamheidsgraad naar onderwijsniveau vertekent.

2. Ongelijkheidsmaten

De vier ongelijkheidsmaten werkzaamheid worden als volgt gedefinieerd:

De seksekloof wordt berekend door de werkzaamheidsgraad van de mannen van 25 tot en met 64 jaar te delen door de werkzaamheidsgraad van vrouwen van 25 tot en met 64 jaar. Een seksekloof van 1,32 bijvoorbeeld wil zeggen dat de werkzaamheidsgraad van mannen 32% hoger ligt dan de werkzaamheidsgraad van vrouwen.

De generatiekloof wordt berekend door de werkzaamheidsgraad van de 25- tot en met 44-jarigen te delen door de werkzaamheidsgraad van de 45- tot en met 64-jarigen. Een generatiekloof van 1,57 bijvoorbeeld wil zeggen dat de werkzaamheidsgraad van middelste leeftijdsgroep 57% hoger ligt dan de werkzaamheidsgraad van de ouderen.

De onderwijskloof wordt berekend door de werkzaamheidsgraad van de midden- en hooggeschoolden van 25 tot en met 64 jaar te delen door de werkzaamheidsgraad van de laaggeschoolden van 25 tot en met 64 jaar. Een onderwijskloof van 1,61 bijvoorbeeld wil zeggen dat de werkzaamheidsgraad van midden- en hooggeschoolden 61% hoger ligt dan de werkzaamheidsgraad van laaggeschoolden.

De nationaliteitskloof wordt berekend door de werkzaamheidsgraad van de Belgen en onderdanen van andere EU-lidstaten van 25 tot en met 64 jaar te delen door de werkzaamheidsgraad van personen met een niet-Europese nationaliteit van 25 tot en met 64 jaar. Een nationaliteitskloof van 1,86 bijvoorbeeld wil zeggen dat de werkzaamheidsgraad van Europeanen 86% hoger ligt dan de werkzaamheidsgraad van niet-Europeanen.

3. Voltijdse equivalenten

Voor de berekening van de werkzaamheidsgraad in voltijdse equivalenten (VTE) wordt ten eerste het arbeidsvolume van iedere respondent berekend volgens de internationaal geldende Eurostat-definitie. Hierbij wordt het totaal gepresteerde arbeidsvolume van de eerste en dat van een eventuele tweede job samengeteld.

We overlopen kort de assumpties van deze Eurostat-definitie. Het aantal uren dat in de eerste job wordt gewerkt, wordt gelijkgesteld met het aantal uren dat ‘gewoonlijk’ wordt gepresteerd. Indien dit niet bekend is valt men terug op het aantal uren dat tijdens de referentieweek ‘werkelijk’ werd gepresteerd in de eerste job. Indien de respondent geen van beide antwoorden gaf, dan wordt het gemiddeld aantal uren genomen dat gewoonlijk werd gewerkt door respectievelijk voltijds werkenden, deeltijds werkenden, of (indien het arbeidsregime eveneens niet is gekend) het totaal aantal werkenden. Bij personen met een tweede job neemt men het aantal uren dat ‘werkelijk’ werd gepresteerd voor deze tweede job. Indien dat aantal niet is gekend, wordt ondersteld dat de respondent voor deze tweede job het gemiddeld aantal uren dat gepresteerd wordt door andere respondenten met een tweede betrekking werkte. Dit arbeidsvolume wordt vervolgens voor een bepaalde leeftijdsgroep (15-64 jaar) in een bepaalde geografische omschrijving (Vlaanderen) opgeteld. Op die manier kennen we het totaal gepresteerde arbeidsvolume. Vooraleer het arbeidsvolume af te zetten tegenover de totale bevolking op arbeidsleeftijd, wordt het gedeeld door de maat van één voltijds equivalent. Eurostat gebruikt per leeftijdscategorie en geslacht het gemiddeld aantal uren dat wordt gepresteerd in een voltijdse job. Deze maat is niet dezelfde voor de verschillende categorieën en varieert van land tot land. Om vergelijkbaarheidsredenen gebruiken wij hier steeds dezelfde maat voor een voltijds equivalent: de gemiddelde contractuele arbeidsduur van voltijds loontrekkenden in Vlaanderen anno 2004. Deze komt overeen met 37,2 uren per week. Om de werkzaamheidsgraad in VTE te bekomen, delen we dus ten eerste het totaal gepresteerde arbeidsvolume door 37,2 en delen we de uitkomst daarvan door de totale bevolking in de gekozen leeftijdscategorie (15-64 jaar) voor de gekozen geografische omschrijving (Vlaanderen) en vermenigvuldigen we dit met honderd.

4. Europese cijfers

De gebruikte cijfergegevens in dit hoofdstuk zijn afkomstig van de Eurostat Labour Force Survey. Dit is een door Eurostat gecoördineerde bevraging in de lidstaten van de Europese Unie, waarvan de NIS EAK de Belgische uitvoering is. De Europese cijfers hebben betrekking op het tweede kwartaal van ieder jaar, de cijfergegevens over België zijn jaargemiddelden.

5. Tijdelijke arbeid

Het aandeel tijdelijk werkenden binnen de groep loontrekkenden wordt berekend door het aantal tijdelijk werkende loontrekkenden te delen door de som van de tijdelijk werkende loontrekkenden en de loontrekkenden met een vast contract, en dit te vermenigvuldigen met honderd. De non-respons wordt met andere woorden buiten beschouwing gelaten.

6. Arbeid op jaarbasis en op oproep

Deze gegevens stammen uit de EAK module 2004.

7. Atypische arbeid

Alle tabellen in dit deel hebben betrekking op de loontrekkenden van 15 tot en met 64 jaar.

Nachtarbeid wordt in de EAK gedefinieerd als arbeid tussen 23u en 05u. Enkel die loontrekkenden die 50% of meer van de werkdagen tijdens de referentiemaand van de enquête ’s nachts hebben gewerkt, worden als nachtarbeiders meegeteld. De noemer van de breuk bevat alle loontrekkenden die hebben geantwoord op de vraag over nachtarbeid. De non-respons wordt met andere woorden buiten beschouwing gelaten.

Avondwerk wordt in de EAK gedefinieerd als arbeid tussen 19u en 23u. Enkel die loontrekkenden die 50% of meer van de werkdagen tijdens de referentiemaand van de enquête ’s avonds hebben gewerkt, worden als avondwerkers meegeteld. De noemer van de breuk bevat alle loontrekkenden die hebben geantwoord op de vraag over avondwerk. De non-respons wordt met andere woorden buiten beschouwing gelaten.

Zaterdagwerk: enkel die loontrekkenden die twee of meer zaterdagen tijdens de referentiemaand van de enquête hebben gewerkt, worden als zaterdagwerkers geteld. De noemer van de breuk bevat alle loontrekkenden die hebben geantwoord op de vraag over zaterdagwerk. De non-respons wordt met andere woorden buiten beschouwing gelaten.

Zondagwerk: enkel die loontrekkenden die twee of meer zondagen tijdens de referentiemaand van de enquête hebben gewerkt, worden als zondagwerkers geteld. De noemer van de breuk bevat alle loontrekkenden die hebben geantwoord op de vraag over zondagwerk. De non-respons wordt met andere woorden buiten beschouwing gelaten.

Ploegenarbeid: loontrekkenden die tijdens de referentiemaand in een stelsel van twee, drie, vier of meer ploegen hebben gewerkt, worden als ploegenwerkers geteld. De noemer bevat alle loontrekkenden.Ook de non-respons wordt in deze berekening meegeteld.

8. Deeltijdwerk

Het aandeel deeltijds werkenden binnen de groep loontrekkenden wordt berekend door het aantal deeltijds werkende loontrekkenden te delen door de som van de deeltijds en de voltijds loontrekkenden en dit te vermenigvuldigen met honderd. De non-respons wordt met andere woorden buiten beschouwing gelaten.

De cijfers met betrekking tot de modaliteiten van deeltijdwerk stammen uit de EAK Module.

Met betrekking tot deeltijdwerk naar reden, werden de antwoordmogelijkheden uit de EAK gehergroepeerd. Aan alle deeltijds werkenden wordt gevraagd waarom ze tijdens de referentieweek deeltijds blijven werken. We hebben de antwoordmogelijkheden gehergroepeerd tot vier mogelijkheden. Meer uitleg over deze indeling vindt u in het WAV-rapport ‘Deeltijdarbeid’.

Gerelateerde publicaties

Deeltijdarbeid

01 mrt. 2004 — S. Van Gils
Rapporten
Meer lezen