Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Welke jobs zijn bedreigd? Kenmerken van de groei- en krimpsectoren

20 dec. 2003 — W. Herremans

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2003, hoofdstuk 6.

Samenvatting

Ongeveer de helft van alle Vlaamse arbeidsplaatsen situeert zich in een sector waar er tussen 30 juni 2001 en 30 juni 2002 nog extra jobs gecreëerd werden. Iets meer dan een derde van de jobs maakt daarentegen deel uit van een krimpsector en bevindt zich aldus in een omgeving waar er het voorbije jaar meer jobs sneuvelden dan dat er bijkwamen.

De groei- en de krimpsectoren onderscheiden zich duidelijk van elkaar met betrekking tot de kenmerken van de arbeid die ingezet wordt. Bij de groeiers treffen we eerst en vooral uitsluitend dienstenjobs aan, met een sterke aanwezigheid van zowel de tertiaire als quartaire sector. De groeisectoren tellen onder hun werknemers meer vrouwen, jongeren, hooggeschoolden en inwoners afkomstig uit de Europese Unie dan gemiddeld. Aangezien deze werknemers behoren tot een sector waar er nog een groeipotentieel is, kunnen we zeggen dat hun plaats op de arbeidsmarkt het best gewaarborgd is. De jobs in de groeisectoren typeren zich door relatief veel deeltijdse en tijdelijke arbeid en door een sterke aanwezigheid van zowel laaggekwalificeerde als zeer complexe jobs.

Bij de krimpsectoren is meer dan twee derde van alle jobs een job in de industrie of de bouwsector; de quartaire sector is dan weer de grote afwezige bij de krimpers. Ook zijn de grote bedrijven sterker aanwezig bij de krimpsectoren dan elders, en dit in tegenstelling tot de kleine bedrijven. In de krimpsectoren, waar heel wat jobs bedreigd zijn, werken meer mannen, ouderen, laaggeschoolden en niet-Europeanen. Typische jobkenmerken in de krimpsectoren wijzen enerzijds op meer reguliere jobs dan in de groeisectoren (meer voltijdse en vaste contracten) en anderzijds op relatief weinig laaggekwalificeerde jobs. Het belang van geoefende en geschoolde arbeid is hier dan weer niet te onderschatten. De schijnbare tegenstelling tussen veel laaggeschoolde werknemers en weinig laaggekwalificeerde jobs kan wijzen op een overbenutting van kwalificaties, waarbij mensen ingezet worden op moeilijkere taken dan hun formeel onderwijsniveau laat vermoeden.

Methodologie

Aan de hand van de procentuele evolutie van het aantal jobs in loondienst tussen 30 juni 2001 en 30 juni 2002 groeperen we 44 WAV-sectoren in vier klassen van groei- en krimpsectoren. De sectoren selectie en terbeschikkingstelling van personeel (t12) en justitie, defensie en openbare veiligheid (q2) zijn niet opgenomen in de analyse. De werkgelegenheidsevolutie in deze sectoren is onderhevig aan administratieve verschuivingen die niet volledig verklaarbaar zijn. Informatie over deze verschuivingen vindt u in de methodologie van hoofdstuk 5.

De sectoren worden op volgende wijze gegroepeerd:
+ gematigde groeisectoren: sectoren met een jobgroei van 1% tot 4,9%;
= stabiele sectoren: sectoren waar het aantal jobs evolueert tussen –0,9% en +0,9%;
- gematigde krimpsectoren: sectoren met een jobverlies van –1% tot –4,9%;
-- sterke krimpsectoren: sectoren met een jobverlies van –5% of meer.

Een volledig overzicht van de (WAV-)sectoren waaruit de vier klassen zijn samengesteld vindt u in tabel B6.1 van de cijferbijlage bij hoofdstuk 6.

De procentuele evolutie die gebruikt werd voor de indeling in de vier klassen is gebaseerd op de gecorrigeerde evolutie tussen 30 juni 2001 en 30 juni 2002. Informatie over deze correctie vindt u in de methodologie van hoofdstuk 5.

Voor de analyse maakten we gebruik van drie verschillende databestanden waarbij we, op basis van de sectorcodes van de werkgevers, telkens de jobs of de werknemers verdeelden over de vier klassen van groei- en krimpsectoren. De sectorafbakening van de jobs en de werknemers in de verschillende bronnen is gebaseerd op de Nace-Bel-nomenclatuur; dit is de Belgische versie van de algemene systematische bedrijfsindeling in de Europese Unie. Een omzettingstabel tussen de Nace-Bel-codes en de WAV-sectorindeling vindt u hier.

RSZ-gedecentraliseerde statistiek

Voor de spreiding en de evolutie van de jobs in loondienst over de vier klassen van groei- en krimpsectoren en voor de verdeling van de jobs in loondienst per klasse naar hoofdsector en naar ondernemingsgrootte maakten we gebruik van de RSZ-gedecentraliseerde statistiek op 30 juni 2001 en 2002. Bijkomende informatie over deze databank vindt u in de methodologische bijlage van hoofdstuk 5.

De hoofdsectoren zijn als volgt samengesteld: de primaire (hoofd)sector bestaat uit landbouw en visserij, de secundaire (hoofd)sector uit industrie, nutssector en bouw, de tertiaire (hoofd)sector uit commerciële diensten zoals handel, horeca, vervoer en bedrijfsdiensten, en de quartaire (hoofd)sector uit niet-commerciële diensten zoals overheid, onderwijs en gezondheidszorg. Een volledig overzicht van de (WAV-)sectoren waaruit de vier hoofdsectoren zijn samengesteld vindt u in tabel 5.1 van hoofdstuk 5 in het Jaarboek.

RSZ-LATG en RSZPPO

Voor de verdeling van de werknemers per klasse van groei- en krimpsectoren naar geslacht, leeftijd en arbeidsregime maakten we gebruik van RSZ-LATG en RSZPPO op 30 juni 2001 (omdat de gegevens voor 2002 nog niet volledig beschikbaar waren op het ogenblik van de analyse). RSZ-LATG is de loon- en arbeidstijdgegevensbank van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en is een gecentraliseerde statistiek. Dit wil zeggen dat elke onderneming als één homogeen geheel beschouwd wordt: per onderneming wordt slechts één enkele activiteit, met name de hoofdactiviteit, en één enkele locatie, met name die van de hoofdzetel, in aanmerking genomen. RSZPPO is de gegevensbank van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten.

PASO

Voor de verdeling van de werknemers per klasse van groei- en krimpsectoren naar onderwijsniveau, nationaliteit, contractvorm en type arbeid maakten we gebruik van de eerste golf van PASO. PASO (Panel Survey of Organisations) is een organisatiepanel dat via een longitudinaal ‘vraagzijde’-onderzoek de ontwikkelingen in de Vlaamse organisaties in kaart tracht te brengen. De toepassing in hoofdstuk 6 is gebaseerd op de eerste golf van de bevraging (2001) en beperkt zich tot de organisaties met tien of meer werknemers. Bijkomende informatie over PASO vindt u op www.paso.be en in Delarue, A., De Winne, S., Gryp, S., Maes, J., Marx, S., Peeters, A., Ramioul, M., Sels, L. & Van Hootegem, G. (2003). Organisatie in bedrijf. De resultaten van PASO in vogelvlucht. Editie 2003. Reeks ’De arbeidsmarkt in Vlaanderen’. Leuven.