Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Workless households in Vlaanderen

20 dec. 2002 — S. Van Gils

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2002, hoofdstuk 21.

Samenvatting

De manier waarop individuele arbeidsmarktposities (werkzaam, werkloos of niet-beroepsactief) op gezinsniveau worden gecombineerd, kan belangrijke sociale gevolgen hebben. In de Europese indicatorenset over sociale insluiting wordt veel aandacht besteed aan huishoudens waar geen enkel gezinslid een inkomen uit arbeid heeft, de zgn. workless households. Zulke huishoudens kennen immers een aanzienlijk groter armoederisico. In buitenlandse studies lezen we dat in de meeste westerse landen, waaronder ook België, sprake is van een polarisatie tussen dergelijke gezinnen (zonder inkomen uit arbeid) en gezinnen met meer dan één arbeidsinkomen. In dit hoofdstuk gaan we na in hoeverre deze bevindingen opgaan voor Vlaanderen.

We constateren dat tussen 1988 en 2001 het aandeel gezinnen met minstens twee volwassenen waar niemand werkt, amper daalt. Het aandeel huishoudens met meer dan één werkende volwassene steeg daarentegen vrij sterk. Dit bevestigt hogergenoemde polarisering, maar we brengen twee nuances aan. Ten eerste constateren we in Vlaanderen geen stijging van het aandeel gezinnen waar niemand betaalde arbeid verricht, maar een quasi-stagnatie. Ten tweede blijkt dat zeven op tien van de personen die leven in een huishouden zonder inkomen uit arbeid, 50-plussers zijn.

Anno 2001 telt 12% van de Vlaamse huishoudens met minstens twee volwassenen geen enkel werkzaam gezinslid. Daarenboven blijkt dat in een periode van een stijgende werkzaamheid, het aandeel gezinnen waar niemand werkt ongeveer gelijk is gebleven. We stellen vast dat niet enkel ouderen, maar ook laaggeschoolden oververtegenwoordigd zijn in huishoudens waar niemand betaalde arbeid verricht. Meer dan de helft van de werklozen en bijna vier op tien van de niet-beroepsactieven kunnen hun inkomen op gezinsniveau niet aanvullen met een inkomen uit arbeid.

Methodologie

De gebruikte cijfergegevens in dit hoofdstuk zijn afkomstig van de Eurostat Labour Force Survey (LFS). Dit is een door Eurostat gecoördineerde bevraging in de lidstaten van de Europese Unie, waarvan de NIS EAK de Belgische uitvoering is. De cijfers hebben betrekking op het tweede kwartaal van ieder jaar.

21.1 Arbeidsmarktpolarisatie op gezinsniveau

In deze eerste paragraaf is het gezin het analyseniveau. We bekijken enkel gezinnen met ten minste twee volwassen gezinsleden. Als volwassenen worden beschouwd: personen op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) die bovendien geen student zijn. Op die manier worden de alleenstaanden (met of zonder kinderen) buiten beschouwing gelaten. Daarenboven worden huishoudens met een gezinslid boven de 65 jaar niet opgenomen. Workless households zijn dan de gezinnen (met minstens twee volwassenen) waar geen enkel volwassen gezinslid betaalde arbeid verricht. Daarnaast wordt er gekeken naar gezinnen met slechts één werkende volwassene en gezinnen met twee of meer werkende volwassenen.

21.2 Wie leeft er in een gezin waar niemand werkt?

Vanaf de tweede paragraaf is niet meer het gezin de analyse-eenheid, maar wordt het individu binnen het gezin voorwerp van onderzoek. We maken gebruik van een andere data-set waarin alle individuen op arbeidsleeftijd zijn vertegenwoordigd en niet enkel de personen die leven in een huishouden met ten minste twee volwassen gezinsleden, zoals in de eerste paragraaf. Dit impliceert dat ook alleenstaanden (met of zonder kinderen) worden meegeteld.

Omdat de cijfers van de Eurostat LFS betrekking hebben op het tweede kwartaal van ieder jaar, wordt er gewerkt met voortschrijdende gemiddelden. Dit komt erop neer dat de jaarcijfers voor 2000 het resultaat zijn van het gemiddelde van 1999, 2000 en 2001.

In tabel 21.1 worden de personen voorgesteld die leven in een huishouden waar niemand werkt, waarna hun aandeel wordt berekend t.o.v. alle personen die leven in zo’n huishouden waar niemand werkt. Om na te gaan of een bepaalde groep mensen al dan niet oververtegenwoordigd is in huishoudens zonder werkenden, wordt ook het aandeel van die groep in de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd weergegeven.

21.3 Werklozen en inactieven

Net zoals in de vorige paragraaf is het individu binnen het gezin de analyse-eenheid en wordt er gewerkt met voortschrijdende gemiddelden. Anders dan in de vorige paragraaf worden de verschillende categorieën personen die leven in een huishouden waar niemand werkt, verder opgesplitst naar statuut (ILO-werkloos of niet-beroepsactief) en wordt het aandeel van deze categorieën berekend t.o.v. alle werklozen, alle niet-beroepsactieven en alle niet werkenden (werklozen en niet-beroepsactieven samen), ongeacht of ze leven in een huishouden waar niemand werkt of niet.