Ga verder naar de inhoud
Rapporten

Zelfstandigen, klaar...start

20 dec. 2004 — B. Dessein - K. Tratsaert

Beschrijving

Jaarboek 'De arbeidsmarkt in Vlaanderen', editie 2004, hoofdstuk 16.

Samenvatting

In dit hoofdstuk geven we in het eerste deel een cijfermatige schets van startende zelfstandigen in Vlaanderen. Vrouwen zijn licht ondervertegenwoordigd bij beginnende zelfstandigen en de meeste zelfstandigen starten hun activiteiten tussen 25 en 40 jaar. Ongeveer een tiende van de starters heeft een vreemde nationaliteit. Wanneer we de beginnende zelfstandigen naar sector bestuderen, laten de landbouw en de industrie- bouw een negatief groeipercentage optekenen. De sector handel en diensten kent een hoog verloop: heel wat zelfstandigen beginnen een activiteit in de handel en diensten, maar nagenoeg evenveel anderen stromen uit deze sector. De vrije en intellectuele beroepen hebben de hoogste instroomgraad. De zelfstandige activiteit in de vorm van een vennootschap kent ten slotte een sterke groei, waardoor men ook wel spreekt van de vervennootschappelijking van het zelfstandig beroep.

In het tweede deel van het hoofdstuk wordt de beginnende ondernemer in een internationaal perspectief geplaatst. We vergelijken het ondernemerschapspotentieel of latent ondernemerschap in België en de andere EU-lidstaten met dat in de Verenigde Staten. De ‘ondernemerschapsgeest’ in Europa blijkt heel wat minder ontwikkeld dan in de VS. België speelt in dat opzicht zeker geen voortrekkersrol. We gaan in op de verschillen in motivatie die aan de basis liggen van het opstarten van een eigen zaak, de verschillen in risicotolerantie en de relatie tussen ondernemerschap en het menselijk en sociaal kapitaal waarover iemand beschikt.

Methodologie

1. Startende zelfstandigen in Vlaanderen

1.1 Terminologie

In het eerste deel van dit hoofdstuk wordt gebruik gemaakt van data van de RSVZ (Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen). De RSVZ verstrekt gegevens over alle personen die in de loop van het beoogde jaar gedurende minstens één kwartaal aangesloten zijn geweest bij een sociaal verzekeringsfonds. Het omvat dus alle personen die onder de toepassing vallen van het sociaal statuut van de zelfstandigen. Dit sociaal statuut wordt in twee grote groepen verdeeld: de zelfstandigen en de helpers.
Een zelfstandige is iedere natuurlijke persoon die in België een beroepsbezigheid uitoefent zonder hiervoor door een arbeidsovereenkomst of een statuut verbonden te zijn.
Een helper die onder de toepassing van het sociaal statuut van de zelfstandigen valt, is elke persoon die in België een zelfstandige in de uitoefening van zijn beroep bijstaat of vervangt, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden. Helpers bestaan overwegend uit echtgenoten die hun partner bijstaan in hun zelfstandige activiteit, de zogenaamde meewerkende echtgenoten.

Zowel de zelfstandigen als de helpers worden onderverdeeld naar de aard of ‘intensiteit’ van hun uitgeoefende activiteit: hoofdberoep, bijberoep, of actief na pensioen(leeftijd).
Een zelfstandige/helper in hoofdberoep heeft als voornaamste of enige bezigheid een zelfstandige activiteit.
Een zelfstandige/helper in bijberoep oefent tegelijk en hoofdzakelijk nog een andere beroepsactiviteit uit onder gezag. Hierop zijn enkele uitzonderingen: ook wanneer men een zelfstandige activiteit uitoefent en de facto geen andere hoofdactiviteit meer heeft, maar wel een loonvervangend inkomen uit de sociale zekerheid geniet, is men zelfstandige in bijberoep. Tevens kunnen personen die eigenlijk een zelfstandig hoofdberoep uitoefenen maar met geringe beroepsinkomsten, zich laten beschouwen als zelfstandige in bijberoep. Zelfstandige studenten en bepaalde politieke mandatarissen kunnen eveneens vragen om gelijkgeschakeld te worden met een bijberoep.
De RSVZ onderscheidt de zelfstandigen/helpers die in de loop van het beoogde jaar hun beroepsactiviteit (in hoofdberoep/bijberoep/actief na pensioenleeftijd) hebben aangevangen. Het is deze groep die wij als startende zelfstandigen, of starters definiëren. Bij deze definitie op basis van de RSVZ, dienen we rekening te houden met enkele beperkingen. Wie overschakelt van bijdragecategorie, wordt niet in het bestand van de starters opgenomen. Met andere woorden, iemand die bijvoorbeeld overschakelt van bijberoep naar hoofdberoep (of omgekeerd), wordt niet meer als starter beschouwd. Ook diegenen die voorheen helper waren en daarna als zelfstandige ‘starten’, worden niet bij de starters geteld. Dit impliceert onder andere dat we het aantal startende zelfstandigen in hoofdberoep onderschatten. Heel wat zelfstandigen beginnen immers als zelfstandigen in bijberoep, maar schakelen daarna over naar een zelfstandige activiteit in hoofdberoep.
Diegenen die ten minste een volledig kalenderkwartaal hun zelfstandige activiteit stoppen en daarna opnieuw beginnen, worden wél opnieuw als starter opgenomen.

1.2 Methodologie

Vanaf de tweede paragraaf worden in het hoofdstuk enkel de startende zelfstandigen in hoofdberoep geanalyseerd. Deze groep sluit het best aan bij de definitie van (startende) ondernemers (zie methodologie Hoofdstuk 5), het is tevens de grootste groep in aantal/aandeel.

Om de evolutie te becijferen, werd teruggegaan tot 1995. Het is pas vanaf dit jaar dat de RSVZ gegevens van starters publiceert.

Er werd geopteerd om geen leeftijdsafbakening (15/18-64 jaar) te hanteren, gezien de variabele leeftijd enkel gekruist wordt met de variabele statuut (hoofdberoep/bijberoep/actief na pensioen) en niet met de overige gebruikte variabelen (bedrijfstak, nationaliteit). En zelfs met de variabele statuut levert de leeftijdsafbakening 15-64 een vertekend beeld voor de zelfstandig in het statuut ‘actief na pensioenleeftijd’.

Voor dit jaarboekhoofdstuk werden enkel de startende zelfstandigen van het Vlaams Gewest geanalyseerd. Op basis van de RSVZ-data is het echter wel mogelijk een verdere opdeling naar provincie en gemeente te maken. Het gaat hierbij om de woonplaats, het officieel adres of het opgegeven adres van de verzekeringsplichtigen. Dit stemt niet noodzakelijk overeen met de plaats waar de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend.

1.3 Starters naar bedrijfstak

De RSVZ heeft een eigen nomenclatuur om de zelfstandigen/helpers naar bedrijfstak en subbedrijfstak te groeperen. Wij hebben deze licht aangepast, om beter aan te sluiten bij de klassieke WAV-sectorindeling. In de cijferbijlage vindt u een tabel met de indeling die in het hoofdstuk gebruikt wordt, en ernaast de RSVZ-code. Per bedrijfstak zijn de subbedrijfstakken in volgorde van hoogste instroomgraad geordend.

Per bedrijfstak en subbedrijfstak hebben we de instroomgraad en het groeipercentage berekend.

Instroomgraad =
[(aantal zelfstandigen dat in de loop van 2003 een zelfstandige activiteit in een bepaalde (sub)bedrijfstak heeft aangevat)/(totaal aantal zelfstandigen op 31 december 2002 in diezelfde (sub)bedrijfstak)] x 100

Interpretatie: Een instroomgraad van bijvoorbeeld 4,8% in de bedrijfstak ‘industrie-bouw’ betekent dat er 4,8% nieuwe zelfstandigen bijkwamen in 2003 in deze bedrijfstak. Een hoge instroomgraad betekent echter nog niet dat de sector in groei is. Diezelfde sector kan immers eveneens kampen met een hoog aantal zelfstandigen die hun activiteit stopzetten.

Groeipercentage =
[(Aantal zelfstandigen op 31 december 2003 – aantal zelfstandigen op 31 december 2002 )/Aantaal zelfstandigen op 31 december 2002)] x 100

Interpretatie: Een groeipercentage van bijvoorbeeld 1,3% betekent dat het aantal zelfstandigen in 2003 steeg met 1,3%. Het impliceert tevens dat er meer zelfstandigen instroomden (starten) in deze sector dan dat er zelfstandigen hun activiteiten hebben stopgezet.
Een negatief groeipercentage betekent dan een daling van het aantal zelfstandigen in deze sector en impliceert dat er meer zelfstandigen uit de sector zijn gestroomd (hun activiteit hebben stopgezet), dan dat er zelfstandigen een activiteit aangevat hebben.

Let op: Bestuurders van vennootschappen worden enkel gegroepeerd per bedrijfstak, verdere specificatie naar subbedrijfstak is niet mogelijk. Bij de analyse van de instroom en groei van de subbedrijfstakken moet men hiermee rekening houden. Deze percentages stemmen wellicht niet steeds overeen met de realiteit. Want zo wordt bij de instroomgraad en het groeipercentage van bijvoorbeeld de advocaten geen rekening gehouden met de nieuwe zelfstandigen die zich vestigen als bestuurder van een vennootschap van advocaten. Vermoedelijk zou het groeipercentage en de instroomgraad van advocaten hoger zijn, indien dit wel zou gebeuren.

2. Starters: tussen droom en daad…

In deel twee ‘starters tussen droom en daad…’ van dit hoofdstuk wordt gebruik gemaakt van twee internationale cijferbronnen: de Global Entrepreneurship Monitor (GEM) en de Flash Eurobarometer.

2.1 Global Entrepreneurship Monitor

De Global Entrepreneurship Monitor (GEM) verzamelt sinds 2001 jaarlijks data over startende en jonge ondernemers.

2.1.1 Survey bij staal van de bevolking op arbeidsleeftijd (Adult population survey)

De voornaamste data worden verzameld aan de hand van een vragenlijst afgenomen van een willekeurige steekproef (steekproeftrekking varieert van land tot land) van ongeveer 2 000 volwassen personen in elk deelnemend land. Voor België betreft het de volwassen bevolking op arbeidsleeftijd (18-64 jaar). We maken gebruik van de cijfers voor 2002 voor wat betreft de relatie tussen faalangst, menselijk en sociaal kapitaal en startend/jong ondernemerschap in België, vermits deze analyse enkel op de Belgische data in 2002 gebeurde. Het ging om ongeveer 3 100 Belgen van 18 tot en met 64 jaar. Elke respondent kreeg een gewichtsfactor die corrigeert voor geslacht en leeftijd.

Voor de internationale vergelijking van een aantal startersgegevens gebruiken we de recentst beschikbare data van 2003. In 2003 werd de GEM werd afgenomen in 31 landen over de hele wereld (12 EU-15-landen(1) en een aantal andere Europese landen die geen deel uitmaken van de EU-15(2), Australië, Canada, Nieuw-Zeeland, Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Uganda, en een aantal Aziatische en Latijns-Amerikaanse landen). In België werden er in 2003 zo’n 2100 personen bevraagd.

In deze studie worden volgende types van ondernemers onderscheiden:
- starters: personen de afgelopen twaalf maanden activiteiten hebben ondernomen om een bedrijf op te starten waarbij er niet meer dan drie maanden salaris of loon werd betaald.
- recente ondernemers: personen die een nieuw bedrijf of een deel ervan bezitten waarbij salarissen of lonen werden betaald voor een periode van drie tot 42 maanden (3,5 jaar).
- Er wordt in de GEM 2002 ook aandacht besteed aan de zogenaamde ‘high potential’ ondernemingen. Dit zijn ondernemingen die de grootste kans hebben om bij te dragen tot de creatie van nieuwe business-sectoren. Dit gebeurde op basis van een aantal nieuwe vragen over de aanwezigheid van eventuele marktuitbreiding en het aanboren van nieuwe sectoren door startende bedrijven. Een ondernemers werd geclassificeerd als ondernemer met sterk potentieel als hij verwachtte dat er 20 of meer jobs gecreëerd zouden worden binnen de vijf jaar of nieuwe producten en/of markten zouden gecreëerd worden door de onderneming. Het percentage dat in Vlaanderen bezig is met de opstart van een dergelijke onderneming is 0,5%, wat lager is dan de meeste West-Europese landen.

2.1.2 Bevraging van experts (key-informants)

Daarnaast wordt in elk GEM-land (of regio) een groep van ‘key informants’ bevraagd over verschillend aspecten van ondernemerschap in hun land of regio, waaronder het ondernemerschapsklimaat. De bevraging gebeurt aan de hand van ‘face-tot-face’ interviews. Dit zijn personen die goed geplaatst zijn om het ondernemerschap in hun land of regio te beoordelen. Ze geven aan in welke mate bepaalde belemmeringen voor ondernemerschap in hun land of regio van toepassing zijn. Tijdens de interviews werd gepeild naar de grootste bezorgdheden van de experts en naar wat zij zien als nodige maatregelen om het ondernemingsklimaat in Vlaanderen te stimuleren.

In een afzonderlijk rapport van het Steunpunt Ondernemerschap worden de GEM-data voor België gebruikt om een analyse te maken van de rol van faalangst en van menselijk en sociaal kapitaal op ondernemerschap. Aan de hand van een logistieke regressie werden een aantal hypothesen over het verband tussen deze factoren en de kans om ondernemer te zijn getest.

De afhankelijke of meetvariabele is de waarschijnlijkheid om ondernemer te zijn. Dit is hetzij startend, hetzij recente ondernemer. Ook de waarschijnlijkheid ondernemer te zijn met sterk potentieel wordt in deze analyses nagegaan. De onafhankelijke variabelen zijn de volgende:
- algemeen menselijk kapitaal: gemeten door te vragen naar het hoogste onderwijsniveau. (waarde 1 tot en met 7);
- specifiek menselijk kapitaal: “hebt u de kennis, vaardigheden en ervaring die nodig zijn om een nieuwe onderneming op te starten? (waarde 1 of 0);
- contact met bestaande ondernemers: “Kent u persoonlijk iemand die een onderneming heeft opgestart de afgelopen twee jaren?” (waarde 1 of 0);
- ervaring als informeel investeerder: “Hebt u de afgelopen drie jaar persoonlijk fondsen verstrekt voor de opstart van een bedrijf door iemand anders, exclusief investeringen in aandelen of beleggingsfondsen?” (waarde 1 of 0);
- faalangst: “Weerhoudt de schrik om te falen u om een zaak op te starten?” (waarde 1 of 0).

In de logistieke regresssie-analyse wordt nagegaan in welke mate deze onafhankelijke variabelen samengaan met een hogere kans om ondernemer (met sterk potentieel) te zijn. Hierbij wordt een voorspelling gemaakt van de waarschijnlijkheid dat de afhankelijke variabele ‑ ondernemer (met sterk potentieel) ‑ effectief tot een welbepaalde (één van bovenvermelde) categorieën behoort. De ‘odds ratio’ die samengaat met een bepaalde onafhankelijke variabele geeft aan hoe veel meer waarschijnlijk de afhankelijke variabele behoort tot de categorie “1” en niet tot de categorie “0”, wanneer de onafhankelijke variabele stijgt met één eenheid. Positieve regressiecoëfficiënten komen overeen met een odds ratio groter dan 1; negatieve met een odds ratio kleiner dan 1.

2.2 Flash Eurobarometer

Flash Eurobarometer (Flash EB) is een telefonische enquête die jaarlijks wordt afgenomen in de EU-lidstaten (tot en met 2003 waren dit er nog 15), aangevuld met Noorwegen, de Verenigde Staten en Liechtenstein, bij een representatief staal van de volwassen bevolking van 15 jaar en ouder. Het betreft telkens een steekproef van 500 tot 1 000 personen per land. Voor België werden er 519 personen effectief bevraagd in 2003. Er werd telkens een weging uitgevoerd op de nationale resultaten zodat elk land bijdraagt tot het totaal voor de EU in functie van het aantal inwoners.

(1) Twaalf leden van de EU-15: België, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Finland, Duitsland, Ierland, Italië, Nederland, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

(2) Kroatië, Zwitserland, Noorwegen, Ijsland en Slovenië.